21461 |
kibbelen |
knibbelen:
knibbele(n) (L429p Guttecoven)
|
kibbelen [SGV (1914)]
III-3-1
|
18208 |
kiel |
doekenkiel:
douke keil (L429p Guttecoven),
kiel:
keil (L429p Guttecoven)
|
hes (kiel) [SGV (1914)] || kiel [SGV (1914)]
III-1-3
|
24513 |
kiem |
kiem:
WLD
kêêm (L429p Guttecoven),
scheut:
sjeut (L429p Guttecoven)
|
De in het rijpe zaad ingesloten aanleg tot een nieuwe plant (kiem, scheut). [N 82 (1981)] || scheut [SGV (1914)]
III-4-3
|
24496 |
kiemen |
kenen:
WLD
kêênə (L429p Guttecoven),
opkomen:
WLD
opkôēmmə (L429p Guttecoven)
|
Uit de kiem opgroeien, gezegd van planten (uitbotten, kesemen). [N 82 (1981)] || Uitkomen, gezegd van zaden (kesemen, kersten, kenen). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
33163 |
kiemen, schieten, botten van pootaardappelen |
kiemen:
kęi̯mǝn (L429p Guttecoven),
schieten:
šētǝ (L429p Guttecoven)
|
J. Goossens heeft in zijn enquêtes twee begrippen afgevraagd: "kiemen" (algemeen van een zaadje) en "botten" (gezegd van een pootaardappel, wanneer deze in de kiembak ligt); afgezien van een klein fonetisch detail zijn er géén afwijkingen tussen beide lijsten van antwoorden, behoudens in P 187, waar "botten" jongen (wellicht schertsend?) is; in Q 3, 5, 9 en 187a waar voor de aardappel botten wordt gegeven (wellicht invloed van de cultuurtaal) en in Q 156 waar voor de aardappels ze zijn gehikt werd opgegeven. De opgaven van beide lijsten zijn derhalve in dit lemma samengenomen. Kienen moet begrepen worden als een contaminatie van kiemen (voor de klinker) en kijnen (voor de slotmedeklinker). Zie ook de toelichting bij het voorgaande lemma Scheut. [N M, 16b; JG 1a, 1b, 2c; monogr.; add. uit S 17]
I-5
|
17764 |
kies |
baktand:
baktentj (L429p Guttecoven)
|
kies [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
20592 |
kieskauwen |
knauwelen:
knauwele (L429p Guttecoven)
|
zonder eetlust eten; Hoe noemt U: Traag en zonder eetlust eten (pieliën) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20498 |
kieskauwer |
pikker:
pikker (L429p Guttecoven),
pikkerd:
pikkerd (L429p Guttecoven)
|
lastig met eten; Hoe noemt U: Lastig met eten, gezegd van iemand die altijd weinig eet [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20571 |
kieskauwerig |
met lange tanden:
mit lang tenj (L429p Guttecoven)
|
zonder eetlust eten; Hoe noemt U: Traag en zonder eetlust eten (pieliën) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18818 |
kieskeurig |
kieskeurig:
keiskeurig (L429p Guttecoven)
|
kieskeurig [SGV (1914)]
III-1-4
|