18287 |
korte broek |
korte boks:
korte bóks (L429p Guttecoven)
|
broek, korte (jongens)~ die de knieën onbedekt laat [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18562 |
korte overjas |
jekker:
jekker (L429p Guttecoven)
|
overjas, korte ~ [jekker, joep, stoep, baadje] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
21978 |
korteafstandsvlucht |
vitesse:
vitèssə (L429p Guttecoven)
|
korte afstandsvlucht (minder dan 100 km)? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
34520 |
kortwieken |
toppen:
tupǝ (L429p Guttecoven)
|
Men kort de vleugels van een kip, opdat ze niet kan wegvliegen. Een object ''kip'' of ''vleugels'' is niet gedocumenteerd. [N 19, 53; S 19; L 28, 35; L 1a-m; monogr.]
I-12
|
21876 |
kostbaar |
waardig:
waerdig (L429p Guttecoven)
|
veel geld waard (zijn) [durabel, kostelijk, kostbaar] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21657 |
kosten |
<wat is de prijs?>:
wat is de pries (L429p Guttecoven),
kosten:
wat koste ze nog (L429p Guttecoven)
|
Kosten, waard zijn; "wat kosten de biggen tegenwoordig?"[doen, uitdoen, gelle, gelden, gille? "wat gelle de baggen?"] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
23274 |
koster |
koster:
köster (L429p Guttecoven)
|
De koster [köster, kuster, keuster?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23593 |
kosteres |
kosteres:
kösteres (L429p Guttecoven)
|
Een vrouw die het kostersambt uitoefent [kosteres, kosterin, kosterse?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
21339 |
kostganger |
kostganger:
kŏsgĕnger (L429p Guttecoven)
|
kostganger [SGV (1914)]
III-3-1
|
21550 |
kostschool |
kostschool:
kossjoal (L429p Guttecoven)
|
een school waar de leerlingen tevens voeding en huisvesting ontvangen [kostschool, pensionaat, interntaat] [N 90 (1982)]
III-3-1
|