25010 |
krom, met bochten |
krom:
kromp (L429p Guttecoven),
krôēmp (L429p Guttecoven)
|
afwijkend van een rechte lijn met een of meer bochten [krom, kromp, slom] [N 91 (1982)] || krom [SGV (1914)]
III-4-4
|
25011 |
krommen |
zich krommen:
zich krŭmme(n) (L429p Guttecoven)
|
krommen [SGV (1914)]
III-4-4
|
17894 |
krommen, ombuigen |
krommen:
zich krŭmme (L429p Guttecoven),
ombuigen:
ŏambuige (L429p Guttecoven)
|
krommen [SGV (1914)] || ombuigen [SGV (1914)]
III-1-2
|
23381 |
kroonluchter |
luchter:
luchter (L429p Guttecoven)
|
Een veelarmige lamp in de kerk, luchter, kroonluchter. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
20591 |
kroppen, gezegd van voedsel |
wurgen:
wörge (L429p Guttecoven),
wörge(n) (L429p Guttecoven)
|
Hoe noemt U: In de slokdarm blijven steken, gezegd van een hap voedsel (kroppen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20658 |
kruiden, specerijen |
gekruiden:
WLD
gekrūūde (L429p Guttecoven)
|
De kruiden die bij de bereiding bij groente of vlees gevoegd worden om de smaak van het gerecht te verbeteren, in het algemeen (kruid, toekruid, specerij). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
21560 |
kruidenier |
winkelier:
winkelèèr (L429p Guttecoven)
|
een winkelier, kleine handelaar in koffie, thee, rijst, meel, zout, zeep, gedroogde vruchten, specerijen enz. [kruidenier, epicier, komenij] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
20587 |
kruidenjenever |
kruidendrank:
kroededrank (L429p Guttecoven)
|
kruidenjenever; Hoe noemt U: Jenever met kruiden (pop) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20805 |
kruidnagel |
groffelsnagel:
grŏaffelsnagel (L429p Guttecoven)
|
kruidnagel [SGV (1914)]
III-2-3
|
23336 |
kruidwijding |
kruidwijden:
Kroetwien (L429p Guttecoven)
|
O.L. Vrouw Kruidwijding [SGV (1914)]
III-3-3
|