e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Guttecoven

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
mand mand: manj (Guttecoven), męntj (Guttecoven) De algemene benaming voor een uit wissen gevlochten mand. Zie ook afb. 284. Uit het materiaal blijkt dat er niet altijd een onderscheid wordt gemaakt tussen de woorden mand en korf. Als dat wel wordt gedaan, duidt men met het eerste woord eerder een mand met oren aan, terwijl men het tweede gebruikt voor een mand met een hengsel (vgl. Janssens, pag. 24 e.v.). Zie ook het lemma ɛkorfɛ.' [N 20, 48; N 40, 37; L 1 a-m; S 23; monogr.] II-12
mangel, wringer mangel: mangel (Guttecoven, ... ), wringer: vrénger (Guttecoven) De was glad maken d.m.v. een mangel (mangelen, wringen) [N 79 (1979)] || Toestel met tegen elkaar draaiende cilinders om gewassen linnengoed glad te maken (mangel, wringer) [N 79 (1979)] III-2-1
mankeren mankeren: mankeere (Guttecoven), schelen: sjêle (Guttecoven) mankeren [SGV (1914)] || schelen, mankeren [SGV (1914)] III-1-2
mannelijk jong van de geit geitenbok: gęi̯tɛbok (Guttecoven) [N 19, 71b; N 19, 71a; N 77, 76; A 9, 21] I-12
mannelijk kalf durenkalf: dø̄rǝ[kalf] (Guttecoven), stierenkalf: stīrǝ[kalf] (Guttecoven) [N 3A, 15; N C, 7a; JG 1a, 1b; A 9, 17a; Gwn V, 5a; monogr.] I-11
mannelijk kuiken haantje: hē̜nkǝ (Guttecoven) [N 19, 41b; L A2, 507] I-12
mannelijk ree reebok: reebŏĕk (Guttecoven) Ree, mannetjesree [N 94 (1983)] III-4-2
mannelijk schaap bok: bok (Guttecoven), bou̯k (Guttecoven) Het mannelijk schaap in het algemeen. Varianten van het woordtype hamel die voor "mannelijk schaap" zijn opgegeven, zijn naar het lemma ''gesneden mannelijk schaap'' (2.2.5) overgeheveld. [L 5, 30b; L 20, 22a; L 39, 44; L 6, 25; L B2, 319; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 2, 46; A 4, 22a; Wi 12; AGV, m 3; R 3, 34; VLD; S, Q 105 add.; monogr.] I-12
mannelijke duif hoorn: hoare (Guttecoven), hòrrə (Guttecoven) Hoe heet de mannelijke duif? [N 93 (1983)] || Mannetjesduif. [SGV (1914)] III-3-2
mannelijke eend wenderik: wēndǝrek (Guttecoven), wē̜ndrek (Guttecoven), węndrek (Guttecoven) [GV, K 2; L 1a-m; L 3, 3; L 14, 18; JG 1a, 1b, 2c; S 18; NE II, 55; Vld.; A 6, add.; monogr.] I-12