e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Guttecoven

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
mannelijke gans gant: gāntj (Guttecoven) [A 6, 5a; A 6, 5c; S 9; L 1a-m; L 1, 59; L 14, 20; JG 1a, 1b; monogr.] I-12
mannelijke geit geitenbok: gęi̯tǝbok (Guttecoven), gęi̯tǝbuk (Guttecoven) [N 70, 8; N 77, 78; N 77, 80; A 9, 19; L 32, 82; Wi 11; RND 89; JG 1a, 1b, 2c; Vld.; monogr.] I-12
mannelijke haas rekel: réakel (Guttecoven) Haas, mannetjeshaas [N 94 (1983)] III-4-2
mannelijke kalkoen schroethaan: šrūthān (Guttecoven) [A 6, 3a; S 16; L 1, 113; R 14, 3; monogr.] I-12
mannelijke meikever mulder: mûlder (Guttecoven) meikever, met veel wit stof [DC 18 (1950)] III-4-2
mannelijke merel melder: maelder (Guttecoven) een mannelijke merel (melhoorn, merelhoorn) [N 83 (1981)] III-4-1
mannenkant evangeliekant: evangeliekentj (Guttecoven) De linkerhelft van de kerk, het gedeelte links van het middenpad, dat bestemd was voor de mannen [evangeliekant, mannenkant, mansluikant, kerelskant?]. [N 96A (1989)] III-3-3
mannenkleren mansluikleren: manslui kleijer (Guttecoven) mannenkleren [t mansdinge] [N 23 (1964)] III-1-3
mantelpak mantelpakje: ménjtelpèkske (Guttecoven) mantelpak, uit jas en rok bestaand dameskostuum [N 23 (1964)] III-1-3
maretak vogellijm: vogelliem (Guttecoven) maretak {afb}, een op bomen woekerende plant waaran de stengel gaffelvormig vertakt is met lepelvormige altijd groene bladeren, de vrucht is witte, soms gele bes [N 37 (1971)] III-4-3