18414 |
matrozenpakje |
matrozenpakje:
metroazepākske (L429p Guttecoven)
|
matrozenpakje [N 26 (1964)]
III-1-3
|
22491 |
matsen |
samenspannen:
saamesjpanne (L429p Guttecoven)
|
In het voordeel van een ander spelen, met een andere speler samenspelen [materen, opeenspelen, opspannen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
19825 |
mattenklopper |
mattenklopper:
matəkloͅpər (L429p Guttecoven)
|
mattenklopper [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
18129 |
mazelen |
mazelen:
mazele (L429p Guttecoven),
mazelen (L429p Guttecoven)
|
Hoe noemt men de besmettelijke kinderziekte waarbij de huid vele kleine rode vlekjes vertoont (Nederl. mazelen)? [DC 25 (1954)] || mazelen [SGV (1914)]
III-1-2
|
18235 |
medaillon |
medaillon:
meedaljoon (L429p Guttecoven)
|
rond, ovaal- of hartvormig sieraad waarin een portretje of iets dergelijks bewaard wordt [medaillon, mejonneke, boot, coulant] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
20925 |
mede |
honingsbier:
honingbeer (L429p Guttecoven)
|
mede (drank) [SGV (1914)]
III-2-3
|
24422 |
meelworm, larve van de meeltor |
meelworm:
mealwòrm (L429p Guttecoven)
|
meeltor-larve, wormpje dat in (oude) meelvoorraden voorkomt [meelworm] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
20407 |
meerderjarig |
mondig:
munjig (L429p Guttecoven),
mŭnjig (L429p Guttecoven)
|
meerderjarig; de leeftijd bereikt hebbend dat men in rechten zelfstandig kan optreden [meerderjarig, mondig] [N 86 (1981)] || mondig [SGV (1914)]
III-2-2
|
23583 |
meerstemmige mis |
meerstemmig:
mèèesjtömmig (L429p Guttecoven)
|
Een meerstemmige mis, muziekmis. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
21273 |
meester |
meester:
meester (L429p Guttecoven),
meister (L429p Guttecoven)
|
meester [SGV (1914)]
III-3-1
|