21979 |
middellangeafstandsvlucht |
midfond:
mid-fònd (L429p Guttecoven)
|
middellange afstandsvlucht (tussen 100 en 300 km)? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
22478 |
middelste kegel |
koning:
keuning (L429p Guttecoven)
|
De middelste kegel [paap, tulleman, sullepaap, kegeljan, negenman]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
23358 |
middenpad |
middenpad:
middepaad (L429p Guttecoven)
|
De hoofdgang, de middengang van de kerk [middenpad?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23353 |
middenschip |
middenschip:
middesjeep (L429p Guttecoven)
|
De hoofdruimte, de grote middelruimte van een kerkgebouw [schip, langschip, middenschip, middelsjeep?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
24352 |
mier |
aamzeik:
aomzeik (L429p Guttecoven)
|
mier [zeikdemp(el), -lem, -meik, -diem, -worm, -mier, moer-, muurzeiker, aomzeiksel, aomezeik] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
24423 |
mierenei |
amezeikenei:
aomzeike eij (L429p Guttecoven)
|
mierenei [zeekmoejerseike] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
24424 |
mierenhoop |
aamzeikennest:
aomzeike nés (L429p Guttecoven)
|
mierennest [zeekmoejersnest] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
33094 |
mijt afdekken |
dekken:
dękǝ (L429p Guttecoven)
|
De korenmijt van een dak voorzien. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Bij besteken merkt Goossens in zijn materiaal op: "meer speciaal de grote band om de kop". [N 15, 45a; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-4
|
21745 |
mikken |
aanleggen:
aanlèkkə (L429p Guttecoven)
|
scherp kijken naar en richten op het doel dat men wil raken met een vuurwapen [mikken, mieren, aanleggen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
25320 |
millimeter, maat, 1000ste deel van een meter |
millimeter:
mielliemēēter (L429p Guttecoven)
|
het duizendste deel van een meter [millimeter, streep] [N 91 (1982)]
III-4-4
|