20285 |
min, voedster |
voedster:
voodster (L429p Guttecoven)
|
voedster; een vrouw die een kind van een andere vrouw zoogt [min, voedster] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
18795 |
minderen |
minderen:
mindere (L429p Guttecoven),
minndere(n) (L429p Guttecoven)
|
Bestaat er voor het "minderen"bij het breiwerk een afzonderlijk woord? (minderen, afzetten) [N 104 (2000)] || minderen [SGV (1914)]
III-1-3
|
20406 |
minderjarig |
minderjarig:
minderjörig (L429p Guttecoven)
|
minderjarig [SGV (1914)]
III-2-2
|
20459 |
minnares |
gek wijf:
e gek wief (L429p Guttecoven)
|
concubine [N 37 (1971)]
III-2-2
|
23304 |
mis |
mis:
mès (L429p Guttecoven)
|
De Eucharistieviering, de H. Mis [de mis, de mès?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23523 |
mis met drie heren |
drieherige mis:
driehaerige mès (L429p Guttecoven)
|
Een plechtige H. Mis waarin een celebrant, een dialen en een subdiaken voorgaan [drieherige mis?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23517 |
mis uit dankbaarheid |
tot dankzegging:
tot dankzèkking (L429p Guttecoven)
|
Een H. Mis uit dankbaarheid, tot zekere intentie. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23509 |
mis voor een overledene |
zielendienst:
zaeledeens (L429p Guttecoven)
|
Een mis voor een overledene [zielmis, zielemis, zieledienst, dodenmis, zwarte mis?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23271 |
misdienaar |
koorjong:
koarjong (L429p Guttecoven)
|
Een koorknaap, misdienaar, misdiener [koeërjóng?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23539 |
misdienaarstoga |
toog (<lat.):
toog (L429p Guttecoven)
|
De rode of de zwarte toog van een misdienaar. [N 96B (1989)]
III-3-3
|