e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Guttecoven

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
muilband, bovenste band van de schoof arenband: ōrǝ[band] (Guttecoven) Zie de toelichting bij het lemma ''garveband'' (4.6.9). Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) band het lemma ''garveband'' (4.6.9). [N 15, 22b; monogr.; add. uit JG 1b] I-4
muilpeer muilpeer: moelpêr (Guttecoven) muilpeer, slag op de kaak [SGV (1914)] III-1-2
muis muis: moes (Guttecoven) muis [SGV (1914)] III-4-2
muis (mv.) muis (mv.): muus (Guttecoven) muizen (mv.) [SGV (1914)] III-4-2
muis van de hand muis: moes (Guttecoven) muis van de hand (het onderste, vlezige deel van de duim) [N 10 (1961)] III-1-1
muizen muizen: moeze (Guttecoven), moezen (Guttecoven) muizen (ww) [SGV (1914)] III-2-1
mul (zand) muf: mouw (Guttecoven) mul [SGV (1914)] III-4-4
muntgeld kleingeld: kleigèldj (Guttecoven) Inventarisatie uitdrukkingen voor: muntgeld, klinkend geld in het algemeen [geen bankbiljetten dus] [speeses?] [N 21 (1963)] III-3-1
mutsaard, houtmijt schansenmijt: Algemene opmerking: deze vragenlijst is niet omgespeld, maar zo letterlijk mogelijk overgenomen, zoals invuller het genoteerd heeft!  də ša.nsəmī.t (Guttecoven) houtmijt, stapel takkebossen [N 05A (1964)] I-7
muur muur: mūr (Guttecoven) Uit diverse materialen, bijvoorbeeld baksteen of beton, opgetrokken bouwwerk ter afscheiding of ter ondersteuning. In dit en de volgende lemmata wordt onder een 'muur' vooral een uit bakstenen samengestelde afscheiding verstaan. Het woord 'wand' wordt in het onderzoeksgebied meestal gebruikt voor een uit verticale en horizontale balken samengestelde muur die vervolgens met vlechtwerk of metselwerk wordt opgevuld. Zie ook de paragraaf over het vak- en vlechtwerk. Worden in een gebouw een of meer kelders aangebracht, dan worden de muren die de kelder omsluiten geheel van harde metselsteen en waterdichte mortel opgetrokken. Een muur die boven de grond wordt opgemetseld, noemt men een 'opgaande muur'. Bij de muren van gebouwen onderscheidt men buiten- en binnenmuren en de voor-, zij- en achtergevel, de muren die respectievelijk de voorzijde, de zijkant en de achterzijde van het bouwwerk vormen. [N 31, 32a; S 25; L 1 a-m; L 6, 41b; L 12, 5; monogr.; Vld] II-9