21843 |
nachtbraken |
nachtbraken:
nagbrāākə (L429p Guttecoven)
|
tot diep in de nacht uitgaan, nachtbraken [zwabberen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
24213 |
nachtegaal |
nachtegaal:
nachtegaal (L429p Guttecoven),
nagtegaal (L429p Guttecoven)
|
nachtegaal [SGV (1914)] || nachtegaal (16,5 bekend; kleine bruine vogel met rossige staart; vrij zeldzame zomervogel; verborgen levend; beroemd om de zang [N 09 (1961)]
III-4-1
|
23772 |
nachtmis |
nachtmis:
nachmès (L429p Guttecoven)
|
De mis die snachts wordt gedaan, nachtmis. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
18937 |
nadeel |
nadeel:
noadeil (L429p Guttecoven)
|
nadeel [SGV (1914)]
III-1-4
|
17770 |
nagel |
nagel:
nagel (L429p Guttecoven, ...
L429p Guttecoven)
|
nagel [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
20081 |
nagelbloem (clethra alnifolia) |
groffelsnagel:
grŏaffelsnagel (L429p Guttecoven)
|
giroffel (nagelbloem) [SGV (1914)]
III-2-1
|
32955 |
nagras, tweede hooioogst |
groe(n)maad:
grǫmǝt (L429p Guttecoven),
grǫu̯mǝt (L429p Guttecoven),
nagras:
nǫgrās (L429p Guttecoven),
tweede snid:
twēdǝ šnēt (L429p Guttecoven)
|
De opbrengst van de tweede maal dat er gehooid wordt, doorgaans eind augustus; zie de algemene toelichting bij deze paragraaf (''nagras''). [N 14, 128b, JG 1a, 1b en 2b; A 4, 26a; A GV, 2Gr.; L B2, 345; L 5, 8; L 14, 15; Gwn 7, 10; Wi 58; S 25; monogr.]
I-3
|
33706 |
natuurlijke waterloop |
beek:
bēk (L429p Guttecoven)
|
Natuurlijke, smal stromende waterloop. [N 27, 25; N 27, 24; A 2, 48; A 10, 21; A 20, 1d; A 20, 1c; AGV, m1; L 24, 17; L 24, 27; L 33, 10; L 37, 15; R I, 23; S 33; monogr.]
I-8
|
25012 |
nauw, eng |
eng:
ing (L429p Guttecoven),
krap:
krap (L429p Guttecoven),
krèmp (L429p Guttecoven)
|
klein van in- of doorgang, niet wijd, met weinig ruimte [bekremmeld, eng, strang, nauw] [N 91 (1982)] || nauw [SGV (1914)]
III-4-4
|
17766 |
navel |
navel:
navel (L429p Guttecoven)
|
navel [DC 02 (1932)]
III-1-1
|