33334 |
pachtersvrouw |
halferse:
halfǝšǝ (L429p Guttecoven)
|
[S 27, Wi 2; monogr.]
I-6
|
24362 |
pad |
kroddel:
kroddel (L429p Guttecoven),
krŏaddel (L429p Guttecoven)
|
pad [DC 07 (1939)] || pad (dier) [SGV (1914)]
III-4-2
|
33037 |
pad aanmaaien |
beginnen:
beginnen (L429p Guttecoven)
|
Zie het voorgaande lemma; hier de werkwoorden en bijvoeglijke naamwoorden. [monogr.; add. uit N 15, 25b]
I-4
|
21261 |
pad, paadje |
pad, paadje:
paad, pêd (L429p Guttecoven),
voetpad, voetpaadje:
vootpaad (L429p Guttecoven)
|
een weggetje gemaakt door de voetstappen van mensen of dieren (zandbaan, pad, weg, weggel, wegeling) [N 90 (1982)] || pad, paden (mv.) [SGV (1914)]
III-3-1
|
24534 |
paddestoel (alg.) |
jodenvlees:
jŭddevleisj (L429p Guttecoven),
paddestoel:
WLD
paddəsjtool (L429p Guttecoven)
|
paddestoel [SGV (1914)] || Paddestoel met hoed in het algemeen (kamperoen). [N 92 (1982)]
III-4-3
|
17550 |
pafferig dik, opgeblazen van lijf |
opgeblazen (dik):
opgebloaze dik (L429p Guttecoven),
pampusdik:
pòmpustiek (L429p Guttecoven)
|
dik, pafferig [maf] [N 10 (1961)] || opgeblazen van lijf [poesterig] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
18240 |
paillette |
paillette (fr.):
pallèt (L429p Guttecoven)
|
een plaatje of reepje gouden of zilveren folie, tot versiering van kledingstukken [pailetten, gitten] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
18170 |
pak, kostuum |
kostuum:
kostuum (L429p Guttecoven),
montering:
ein nuuj mantoering (L429p Guttecoven),
montuur (<fr.):
mantoer (L429p Guttecoven),
pak:
pak (L429p Guttecoven, ...
L429p Guttecoven)
|
kostuum of pak voor mannen en jongens [pak, montoer, monteering, antsoch, kloeft] [N 23 (1964)] || pak [SGV (1914)] || pak [een nieuw ~] [SGV (1914)]
III-1-3
|
24293 |
paling, aal |
aal:
eel (L429p Guttecoven),
èēl (L429p Guttecoven),
geen verschil
ēel (L429p Guttecoven)
|
aal [SGV (1914)] || aal, paling [DC 10 (1941)]
III-4-2
|
23791 |
palmbosje |
palmenwis:
pauwmewösj (L429p Guttecoven)
|
Het palmbosje dat op Palmzondag gewijd wordt [palemwösj]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|