34479 |
pas uit het ei gekomen kipje |
kuiken:
kȳkǝ (L429p Guttecoven)
|
[N 19, 40b]
I-12
|
23231 |
pasen |
pasen:
paosje (L429p Guttecoven)
|
Pasen [Paoësje, Oeëster]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
21217 |
pasfoto |
pasfoto:
pasfootoo (L429p Guttecoven)
|
de foto zoals op paspoorten en dergelijke legitimatiepapieren moet worden aangebracht [tiptopje] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21202 |
paspoort |
pas:
pas (L429p Guttecoven, ...
L429p Guttecoven)
|
het bewijs van identiteit en toestemming om in het buitenland te mogen reizen [paspoort, pas] [N 90 (1982)] || het identiteitsbewijs door de regering aan een onderdaan verstrekt met het oog op een reis naar het buitenland [paspoort, pas] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18183 |
passen |
passen:
passə (L429p Guttecoven)
|
nauwkeurig sluiten, goed staan, gezegd van kleding [passen] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
23784 |
passiezondag |
passiezondag:
passiezunnig (L429p Guttecoven)
|
De vijfde zondag van de vasten, de voorlaatste zondag vóór Pasen. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23236 |
pastorie |
pastorie:
pasterie (L429p Guttecoven)
|
pastorie [SGV (1914)]
III-3-3
|
20685 |
patates frites |
friet:
frit (L429p Guttecoven)
|
Patates frites (friet, petat?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
23542 |
pateen |
pateen (<fr.):
peteen (L429p Guttecoven)
|
De pateen, gouden schaaltje op de kelk [patieën?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24223 |
patrijs |
patrijs:
petries (L429p Guttecoven)
|
patrijs (30 overal in troepen op akkers; bruin hoefijzer op de buik; jachtvogel [N 09 (1961)]
III-4-1
|