22424 |
pijl |
pijl:
piel (L429p Guttecoven)
|
De dunne lichte staaf van hout met een scherpe punt die met een boog naar een doel wordt afgeschoten [pijl, bout, teit, straal, schicht]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
24777 |
pijlkruid |
pijlkruid:
WLD
pielkroeth (L429p Guttecoven)
|
Pijlkruid (sagittaria sagittifolia 30 tot 100 cm hoge plant. De stengels zijn driekantig; de bladeren zijn pijlvormig, de ondergedoken bladeren lintvormig, tevens stomp; de bloemen groeien in kransen van 3, eenslachtig vrouwelijk onderaan, 3-tallig, wit [N 92 (1982)]
III-4-3
|
17991 |
pijn |
pijn:
pien (L429p Guttecoven)
|
mijn voeten doen mij erg zeer [DC 03 (1934)]
III-1-2
|
17794 |
pijpenkrul |
pijpenlok:
piepelôk (L429p Guttecoven)
|
spiraalvormige haarkrul [pijpekrul, papillot, paviljot] [N 86 (1981)]
III-1-1
|
33033 |
pikkeling, zwad met een slag afgepikt |
slag:
šlāx (L429p Guttecoven)
|
Hoeveelheid graan die men met één slag afpikt; vergelijk het lemma ''zwad, houw'' (3.1.4) in aflevering I.3. De enqu√™tes van Goossens hebben voor dit begrip niet veel opgaven opgeleverd; de vraag uit N 15, 16 levert slechts indirect materiaal op voor het begrip "pikkeling". Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf.' [A 23, 16.1a; L 48, 34.1a; Lu 1, 16.1a; Lu 2, 34.1a; monogr.; add. uit N 15, 16e; JG 1a, 1b, 1c, 2c]
I-4
|
23376 |
pilaar |
pilaar:
pəlɛ̄r (L429p Guttecoven)
|
Een pilaar, de pilaren [pielder(s), pilèèr(e)?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
24881 |
pinksterbloem |
lieveherehandje:
lēvǝhiǝrǝhɛ̄ntjǝ (L429p Guttecoven),
pinksterbloem:
pęŋkstǝrblōm (L429p Guttecoven),
-
pênksterbloom (L429p Guttecoven)
|
Cardamine pratensis L. Een algemeen voorkomend, veldkersachtig plantje in graslanden, bermen en aan waterkanten met witte tot vaag lilagekleurde kruisbloempjes in trossen op een hol stengeltje en dun blad dicht bij de grond. Het bloeit van april tot juni en varieert in hoogte van 15 tot 50 cm. Niet te verwarren met de (echte) koekoeksbloem (Lychnis flos-cuculi L.; zie het lemma Echte Koekoeksbloem), die op dezelfde plaatsen groeit, maar roze-rode bloempjes heeft met gespleten kroonbladeren. Kroenekraan is de plaastelijke benaming van de kraanvogel. [N 37, 16f; A 17, 3; A 49B, 3; monogr.] || pinksterbloem [DC 17 (1949)]
I-5, III-4-3
|
22584 |
pinksterbruid |
pinksterbruid:
pinkstebroeed (L429p Guttecoven)
|
De met bloemen en sieraden getooide pinksterbruid die met Pinksteren wordt gekozen en die dan rondgedragen wordt, waarbij wordt gezongen en geld wordt ingezameld [pinksterbloem, pinksterbruid]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
23287 |
pinksteren |
pinksten:
Pĭnkste (L429p Guttecoven),
pinksteren:
pènksteren (L429p Guttecoven)
|
Pinksteren [SGV (1914)] || Pinksteren, de vijftigste dag na Pasen [Sinksen, Pinkste]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
20060 |
pioen |
pioenroos:
-
pioenroas (L429p Guttecoven),
ook ZND 1 (a-m) en ZND 1u, 007
pioenroos (L429p Guttecoven)
|
[DC 17 (1949)]Pioen (Paeonia officinalis L.) [DC 17 (1949)]
I-7, III-2-1
|