20578 |
pruttelen |
reutelen:
rötele (L429p Guttecoven),
slurpen:
sjlurpe (L429p Guttecoven)
|
Hoe noemt U: Snurkende geluiden maken, gezegd van een pijp (smierken, lurken) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20311 |
puber |
aankomend:
áánkoemend (L429p Guttecoven)
|
puber; iemand tussen 15 en 18 jaar, in de levensperiode waarin de geslachtsrijpheid optreedt en zichzelf ontwikkelt, tevens periode van geestelijke rijping [puber, aankomeling] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
20651 |
pudding |
pudding:
pudding (L429p Guttecoven)
|
Pudding (bodding, podding?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
30687 |
puimsteen |
puimsteen:
pø̜jmštęjn (L429p Guttecoven)
|
Lichte poreuze gestolde lava met een sponsachtig uiterlijk voor het polijsten van houtwerk en het inschuren van natte grondverf. De 'Gotlandsteen' (Q 162) is een zeer fijnkorrelige zandsteen uit Gotland in Zweden, harder dan puimsteen, die voor fijn schuurwerk wordt gebruikt. [S 29; L 40, 80; N 67, 60c; Renders 1; monogr.]
II-9
|
18110 |
puistjes |
puistjes:
peuskes (L429p Guttecoven)
|
puistjes [bultjes, botsels, brobbels] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18693 |
pullover |
pullover:
pulover (L429p Guttecoven)
|
pullover truivest met mouwen zonder knopen [N 23 (1964)]
III-1-3
|
21479 |
punaise |
punaise (fr.):
pənaes (L429p Guttecoven)
|
een klein metalen stiftje met grote platte kop voor het vastzetten van tekeningen etc. [tetske, punaise] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
32879 |
punt van het blad van de zeis |
punt:
pøntj (L429p Guttecoven),
zeigsel:
zɛxsǝl (L429p Guttecoven)
|
De scherpe punt aan het blad van de zeis, aan het uiteinde tegenover de arend en de hak. Zie afbeelding 5, nummer 3. [N 18, 68c; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-3
|
25014 |
punt, stip |
punt:
puntj (L429p Guttecoven, ...
L429p Guttecoven)
|
een zeer klein rond teken, een punt [stip, tikske] [N 91 (1982)] || punt [SGV (1914)]
III-4-4
|
25038 |
purper, paarsrood |
purper:
purper (L429p Guttecoven)
|
de kleur paarsrood [purper, pilper] [N 91 (1982)]
III-4-4
|