e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Guttecoven

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rond wittebrood ronde weg: rónje wik (Guttecoven) Plat, rond wittebrood (plats?) [N 16 (1962)] III-2-3
rondreizen, pendelen rondtrekken: roendtrèkkə (Guttecoven) rondreizen [pendelen, de navet doen] [N 90 (1982)] III-3-1
rondslenteren, ronddolen rondslenteren: ròndjsjlentere (Guttecoven) lopen: zonder doel rondlopen (over straat) [vendele, zwaddere, rakke] [N 10 (1961)] III-1-2
rondtrekken van de processie trekken: de pèrsesse trèk (Guttecoven) Het rondtrekken van de processie [brónke]. [N 96C (1989)] III-3-3
rongblokken schemeren: šēmǝrǝ (Guttecoven) Twee tot vier dwarsbalken die zowel bij de hoogkar met ladders als bij de langwagen voorkomen en waarin op de uiteinden de rongen gestoken worden. Bij de hoogkar gaat het om blokken waarop de ladders rusten. Deze ladders worden dan ondersteund door de rongen, die in de rongblokken zitten. Bij de wagen gaat het om dwarsbalken die op de langboom bevestigd zijn. Hier ondersteunen de rongen die in de rongblokken zitten de zijwanden van de wagen. [N 17, 12b + 13a + 44f + 44g; N G, 70c; JG 1b; JG 1d; JG 2b; JG 2c; monogr.] I-13
rongen ronden: ronjǝ (Guttecoven) Twee tot acht houten of ijzeren spijlen die op de kar of wagen staan ter versteviging en/of ondersteuning van de zijwand (zowel -plank als -ladder). De rongen zitten bij de wagen in de rongblokken, terwijl ze bij de kar door middel van rongkrammen bevestigd zijn aan de onderzijde van de draagbalken van de karbak. [N 17, 12c + 31 + 44g + add; N G, 60d; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; Lu 4, 3a] I-13
rongogen karogen: karǫu̯gǝ (Guttecoven) Metalen krammen waarin de rongen gestoken werden om ze aan de draagbalk van de bak te bevestigen. [N 17, 32; N G, 60e; monogr] I-13
roodborstje roodborstje: roadbuske (Guttecoven), rôôtbuske (Guttecoven) roodborst || roodborst (14 bekend genoeg vanwege de rode borst [N 09 (1961)] III-4-1
roof(je) (korst op een wonde) roof(je): roaf (Guttecoven), röfke (Guttecoven) Een roofje (korstje) op een wond. [DC 14 (1946)] || roof, korst [SGV (1914)] III-1-2
roofvogel, algemeen roofvogel: roufvoogel (Guttecoven) een roofvogel (klamper) [N 83 (1981)] III-4-1