19536 |
schrobbezem |
schrobber:
sjrubber (L429p Guttecoven)
|
bezem om de vloeren mee te schrobben (boender, schrobbessem, wasser, luiwagen) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19411 |
schroeien |
borren:
boͅrə (L429p Guttecoven),
schroeien:
gesjrònne (L429p Guttecoven),
verkolen:
verkölt (L429p Guttecoven)
|
Aan de oppervlakte verbranden (blesteren, verbranden, schroeien, zengen, schroken, schoepen) [N 79 (1979)] || schroeien [SGV (1914)]
III-2-1
|
20489 |
schrokken |
schransen:
sjranze (L429p Guttecoven),
vreten:
vraete(n) (L429p Guttecoven)
|
schrokken; Hoe noemt U: Gulzig eten (schrokken, slokken, vreten, verschrokken, schoffelen, wolven, zwelgen, worgen, moffelen, buffelen, schransen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
24374 |
schub |
schub:
WLD
sjubbə (L429p Guttecoven)
|
Hoe noemt u elk van de dunne plaatjes waarmee de huid van een vis geheel of gedeeltelijk is bedekt (schub, schubbe, schelp, schulp) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
18844 |
schuchter |
bleu:
bleu (L429p Guttecoven)
|
bloode [SGV (1914)]
III-1-4
|
33586 |
schudden van vruchten |
afschudden:
WLD
aafsjöddə (L429p Guttecoven)
|
Appels van de boom schudden (muiken). [N 82 (1981)]
I-7
|
19565 |
schuier |
klederborstel:
kleierbuustel (L429p Guttecoven),
kleͅi̯ərbø̄štəl (L429p Guttecoven)
|
borstel; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || stofborstel om stof uit kleren, stoelbekleding, gordijnen, enz. te verwijderen [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
23385 |
schuifje van de biechtstoel |
schuif:
sjuuf (L429p Guttecoven)
|
Het afsluitbare traliewerk, de schuif in de biechtstoel. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
24441 |
schuimbeestje |
kwakkertegegeuts:
kwakkertegegâods (L429p Guttecoven)
|
stengelschuim: Kent u in uw dialect een woord voor het schuim op plantenstengels, waar een klein groen beestje in zit? Het schuim lijkt op een kloddertje spuug, hetgroene insectje houdt er zich in schuil. [N100 (1997)]
III-4-2
|
24992 |
schuimen |
schuimen:
sjuumə (L429p Guttecoven)
|
schuim opwerpen, dragen of geven [bedomen, schuimen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|