21835 |
bladzijde |
blad:
bláád (L429p Guttecoven)
|
ieder van de beide zijden van een blad in een boek, tijdschrift etc. [teun, pagina, bladzijde] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
19978 |
blaffen |
bellen:
beele (L429p Guttecoven),
bletsen:
bletsje (L429p Guttecoven),
keffen:
keffen (L429p Guttecoven)
|
blaffen [SGV (1914)]
III-2-1
|
19458 |
blaker |
blaker:
blaker (L429p Guttecoven),
blaôker (L429p Guttecoven)
|
Lage kandelaar met brede, platte voet en een handvat (blaker, lichtpannetje, flakkertje) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
24363 |
blankvoorn, voorn |
ruts:
WLD
rötsj (L429p Guttecoven)
|
Hoe noemt u de voorn: een zoetwatervis met achter de borstvin twee buikvinnen die ter hoogte van de rugvin staan; de anaalvin staat ongeveer halfweg de eerste buikvin en de staartvin. De bek is betrekkelijk klein. Het lichaam is zijdelings samengedrukt en [N 83 (1981)]
III-4-2
|
23820 |
blasiuszegen |
blasiuszegen:
blasiuszaege (L429p Guttecoven)
|
De Blasiuszegen waarbij de priester twee kaarsen kruiselings vasthoudt. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
34405 |
blaten |
bleken:
blē̜kǝ (L429p Guttecoven)
|
Geluid voortbrengen, gezegd van een schaap. [N 19, 76a; S 52, add.; Vld.; monogr.]
I-12
|
24473 |
blauwe bosbes |
warbel:
warbel (L429p Guttecoven),
-
warbel (L429p Guttecoven, ...
L429p Guttecoven)
|
blauwe bosbes [DC 13 (1945)] || boschbes [SGV (1914)]
III-4-3
|
24122 |
blauwe reiger, reiger |
reiger:
reiger (L429p Guttecoven)
|
reiger [SGV (1914)]
III-4-1
|
24390 |
blauwe vleesvlieg, bromvlieg |
bromvlieg:
bromvleeg (L429p Guttecoven),
dikke vlieg:
dikke vleeg (L429p Guttecoven),
WLD
dikke vlēēg (L429p Guttecoven)
|
bromvlieg (legt eieren in geslacht vlees) [DC 18 (1950)] || Hoe noemt u een grote, dikke vlieg, donkerblauw glanzend, die eieren legt in geslacht vlees (dal) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
17986 |
bleek |
bleek:
bleik (L429p Guttecoven),
dè zuut bleik ŏĕt (L429p Guttecoven)
|
bleek [SGV (1914)] || bleek (hij ziet er bleek uit) [N 37 (1971)]
III-1-2
|