25137 |
sneeuwen |
sneeuwen:
sjnieje (L429p Guttecoven),
sjnië (L429p Guttecoven),
sjniën (L429p Guttecoven)
|
sneeuwen [DC 03 (1934)], [SGV (1914)]
III-4-4
|
20115 |
sneeuwklokje |
sneeuwklokje:
WLD
sjneaklökskə (L429p Guttecoven)
|
Sneeuwklokje (galanthus nivalis). Bolplantje. De bloem staat alleen op een stengel die boven de beide bladeren uitsteekt. De buitenste bloemdekblaadjes zijn eivormig; de binnenste hartvormig met een diepe bocht, aan de buitenzijde met een halve maanvormig [N 92 (1982)]
III-4-3
|
25191 |
sneeuwx |
sneeuw:
sjnea (L429p Guttecoven),
sjnee (L429p Guttecoven, ...
L429p Guttecoven)
|
sneeuw [DC 03 (1934)], [SGV (1914)] || sneeuw [schimmel] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25086 |
snel, vlug |
vlot:
vlót (L429p Guttecoven)
|
snel, vlug [greppig, vinkig, vinnig] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21372 |
sneuvelen |
sneuvelen:
sjneuvələ (L429p Guttecoven)
|
in de oorlog omkomen [sneven, sneuvelen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
17762 |
snijtand |
snijtand:
sjnietentj (L429p Guttecoven)
|
snijtand [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
19040 |
snikken |
snikken:
sjnikke (L429p Guttecoven)
|
snikken [snoffe] [N 10 (1961)]
III-1-4
|
21450 |
snipper |
snipper:
sjnipper (L429p Guttecoven)
|
een afgesneden, afgeknipt of afgescheurd stukje papier of stof [snipper, stoike, schreudje, schroodje, snippeling] [N 91 (1982)]
III-3-1
|
20590 |
snoepen |
slokken:
sjlŏakke (L429p Guttecoven)
|
snoepen [SGV (1914)]
III-2-3
|
20549 |
snoepgoed |
slok:
sjloek (L429p Guttecoven),
sjlôk (L429p Guttecoven)
|
snoepgoed; Hoe noemt U: Zoetigheid, lekkernij, snoeperij, snoepgoed (mem, smul, lekker, lakker, snoep, lekkergoed, lekkerigheid, sneukelderij, snuisterij, kokerel, zoetigheid, grevegoed) [N 80 (1980)]
III-2-3
|