17987 |
bleek, flets zien |
bleek uitzien:
dè zuut bleik ŏĕt (L429p Guttecoven),
miserabel uitzien:
dea zuut miszerabel oet (L429p Guttecoven)
|
bleek (hij ziet er bleek uit) [N 37 (1971)]
III-1-2
|
19344 |
blij |
blij:
blie (L429p Guttecoven)
|
blij [SGV (1914)]
III-1-4
|
24978 |
blijven hangen, blijven plakken |
plakken:
plènkə (L429p Guttecoven)
|
ergens steeds maar blijven, niet weg willen gaan [kleven, pekken, hukken, persten, plersten, pleisteren] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24969 |
blijven wachten |
blijven:
blievə (L429p Guttecoven),
wachten:
wagtə (L429p Guttecoven)
|
ergens blijven tot iets of iemand komt [tukken, wachten] [N 91 (1982)] || niet verder gaan, blijven [letten, banken, banketeren, wijlen, blijven] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
25111 |
bliksem, bliksemflits |
bliksem:
bliksum (L429p Guttecoven),
bliksém (L429p Guttecoven),
(ha is ene bliksem= bij de hand, om iemand te foppen:ruwe menschen).
bliksem (L429p Guttecoven),
weerlicht:
wêrleicht (L429p Guttecoven)
|
bliksem [SGV (1914)] || bliksem, elektrische vonk die bij onweer van de ene wolk naar de andere of naar de aarde overspringt [bledderum, vuurlicht, weerlicht] [N 81 (1980)] || bliksemschicht, bliksemstraal [weerlicht, blidderum] [N 22 (1963)] || het bliksemt [SGV (1914)]
III-4-4
|
19371 |
bliksemafleider |
bliksemafleider:
bliksemaafleijer (L429p Guttecoven),
bliksemafleider (L429p Guttecoven)
|
Inrichting om de bliksem af te leiden en onschadelijk te maken; gewoonlijk een van het dak tot in de grond lopende metalen staaf (bliksemafleider, donderroede, donderkruit, donderspil) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
25113 |
bliksemen |
bliksemen:
het bliksemt (L429p Guttecoven),
wietvejjig blikseme (L429p Guttecoven),
⁄t bliksumt (L429p Guttecoven)
|
bliksemen met een felle straal [t vuurlicht] [N 22 (1963)] || het bliksemt [SGV (1914)] || weerlicht waarvan men de eigenlijke straal niet ziet, oplichtend aan de horizon [zeebrand] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
20686 |
blinde vink |
blinde vink:
blén vinke (L429p Guttecoven)
|
Opgerold kalfslapje met vulsel (blin vinke, muisje zonder kop?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
22353 |
blindemannetje spelen |
blindeman:
bleenjeman (L429p Guttecoven)
|
Het spel waarbij één van de spelers die de anderen moet vangen geblinddoekt is [kakkemommen, blindemannetje, blindekoe, blindekoekoek]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
25018 |
blinken, glimmen, glanzen |
blinken:
blinkə (L429p Guttecoven)
|
een glans van zich geven [glimmen, glanzen, blinken] [N 91 (1982)]
III-4-4
|