24359 |
spitsmuis |
spitsmuis:
WLD
sjpitsmōēz (L429p Guttecoven)
|
Hoe noemt u het insektenetend diertje, veel op een muis lijkend, met spitse kop, dunne poten en een vrij lange staart (spitsmuis, dol, aardbol) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
32749 |
spitten |
graven:
grãvǝ (L429p Guttecoven)
|
In de tuin, op een zeer klein perceel of een moeilijk te ploegen hoek van een akker de grond met een spade - al dan niet in voren - uitsteken en omkeren. De simplicia spaden, graven e.d. zijn bij absoluut gebruik van toepassing op het spitwerk als zodanig. Meestal kunnen ze ook transitief gebruikt worden met het te bewerken stuk grond (de tuin e.d.) als object. [N 11, 65a; N 11A, 146a + b + c; N 11A, 50b add; RND 4 + 7 + 8 + 10, zin 4; A 33, 6 + 7 + 16 add.; L 7, 25; S 34; Lu 1, 1c; monogr.; div.]
I-1
|
33639 |
splijtkool |
splijtkool:
WLD
sjpleetkēūl (L429p Guttecoven)
|
[N 82 (1981)]
I-7
|
24706 |
splitsing van de stam |
vork:
WLD
vôôrk (L429p Guttecoven)
|
Het deel van de boom waar de stam zich in tweeën splitst (gaffel, mik, vork). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
22162 |
spoel |
schacht:
sjàg (L429p Guttecoven)
|
Hoe heten de onderdelen van de slagpen? (de cijfers tussen haakjes verwijzen naar tekening 3): spoel (1) [N 93 (1983)]
III-3-2
|
23327 |
spoken |
spoken:
sjpooke (L429p Guttecoven),
sjpooker (L429p Guttecoven)
|
spoken (mv.) [SGV (1914)]
III-3-3
|
19806 |
spons |
spons:
špōns (L429p Guttecoven)
|
spons om ruiten mee schoon te maken [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
23329 |
spook |
spook:
sjpook (L429p Guttecoven)
|
spook [SGV (1914)]
III-3-3
|
21160 |
spoorweg |
spoorbaan:
sjpoarbaan (L429p Guttecoven)
|
een weg met rails waarover men wagens die mechanisch voortbewogen worden, laat lopen voor het vervoer van personen en goederen [spoorweg, route, ijzerenweg] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
34483 |
sporen van de haan |
hanensporen:
hānǝšpø̜̄r (L429p Guttecoven)
|
Doornachtige hoornuitwas van de poten van de haan. [N 6, 3; L 7, 27b; monogr.]
I-12
|