| 21487 |
stempelen |
stempelen:
sjtèmpelə (L429p Guttecoven)
|
het laten afstempelen door een werkloze van een formulier als bewijs dat hij geen regelmatige arbeid verricht heeft [doppen, stempelen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
| 22663 |
stemvork |
stemvork:
sjtøͅmvoͅrək (L429p Guttecoven)
|
Het instrument in de vorm van een U-vormig omgebogen stalen stang waarmee men een onveranderlijke toon voortbrengt die geschikt is om instrumenten te stemmen [toonijzer, stemvork]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
| 19893 |
stenen omheining |
schutting:
sjötting (L429p Guttecoven)
|
een schutting of omheining van steen (schans, schrans, beer) [N 90 (1982)]
III-2-1
|
| 19522 |
stenen pot, keulse pot |
baar:
om boter te karnen
baar (L429p Guttecoven),
stenen potje:
sjteine pötje (L429p Guttecoven)
|
pot, stenen ~; inventarisatie benamingen voor grote ~~ voor bijv. zuurkool e.d., kleinere ~~ voor boter, eieren e.d. (pijppot, timperpot); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
| 20323 |
sterven |
kapotgaan:
kapot˲gǭn (L429p Guttecoven),
WLD
kapot gaon (L429p Guttecoven),
sterven:
sjterve (L429p Guttecoven),
sjtèrvə (L429p Guttecoven),
sjtérven (L429p Guttecoven)
|
de toestand die intreedt bij het eindigen van het leven [dood, overlijden, versterf, verscheiden, einde] [N 86 (1981)] || Doodgaan, gezegd van een dier. [N 38, 17b] || Hoe noemt u sterven, gezegd van dieren (kreperen, kapotgaan, doodgaan) [N 83 (1981)] || sterven [SGV (1914)] || sterven van een mens [N 38 (1971)]
I-11, III-2-2, III-4-2
|
| 24822 |
sterven van een plant |
afsterven:
aafsjterve (L429p Guttecoven),
kapot gaan:
kápot-goan (L429p Guttecoven)
|
sterven van een plant [N 38 (1971)]
III-4-3
|
| 21116 |
stevig, gezegd van voedsel |
sterk:
sjtèrk (L429p Guttecoven)
|
stevig, gezegd van voedsel (straf) [N 91 (1982)]
III-2-3
|
| 20151 |
stiefdochter |
stiefdochter:
sjteefdochter (L429p Guttecoven)
|
stiefdochter [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
| 20341 |
stiefkinderen |
stiefkinder:
sjteefkinjer (L429p Guttecoven)
|
stiefkinderen [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
| 20340 |
stiefmoeder |
stiefmoeder:
sjteefmooder (L429p Guttecoven)
|
stiefmoeder [DC 05 (1937)]
III-2-2
|