id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
21487 | stempelen | stempelen: sjtèmpelə (Guttecoven) | het laten afstempelen door een werkloze van een formulier als bewijs dat hij geen regelmatige arbeid verricht heeft [doppen, stempelen] [N 90 (1982)] III-3-1 |
22663 | stemvork | stemvork: sjtøͅmvoͅrək (Guttecoven) | Het instrument in de vorm van een U-vormig omgebogen stalen stang waarmee men een onveranderlijke toon voortbrengt die geschikt is om instrumenten te stemmen [toonijzer, stemvork]. [N 90 (1982)] III-3-2 |
19893 | stenen omheining | schutting: sjötting (Guttecoven) | een schutting of omheining van steen (schans, schrans, beer) [N 90 (1982)] III-2-1 |
19522 | stenen pot, keulse pot | baar: om boter te karnen baar (Guttecoven), stenen potje: sjteine pötje (Guttecoven) | pot, stenen ~; inventarisatie benamingen voor grote ~~ voor bijv. zuurkool e.d., kleinere ~~ voor boter, eieren e.d. (pijppot, timperpot); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1 |
20323 | sterven | kapotgaan: kapot˲gǭn (Guttecoven), WLD kapot gaon (Guttecoven), sterven: sjterve (Guttecoven), sjtèrvə (Guttecoven), sjtérven (Guttecoven) | de toestand die intreedt bij het eindigen van het leven [dood, overlijden, versterf, verscheiden, einde] [N 86 (1981)] || Doodgaan, gezegd van een dier. [N 38, 17b] || Hoe noemt u sterven, gezegd van dieren (kreperen, kapotgaan, doodgaan) [N 83 (1981)] || sterven [SGV (1914)] || sterven van een mens [N 38 (1971)] I-11, III-2-2, III-4-2 |
24822 | sterven van een plant | afsterven: aafsjterve (Guttecoven), kapot gaan: kápot-goan (Guttecoven) | sterven van een plant [N 38 (1971)] III-4-3 |
21116 | stevig, gezegd van voedsel | sterk: sjtèrk (Guttecoven) | stevig, gezegd van voedsel (straf) [N 91 (1982)] III-2-3 |
20151 | stiefdochter | stiefdochter: sjteefdochter (Guttecoven) | stiefdochter [DC 05 (1937)] III-2-2 |
20341 | stiefkinderen | stiefkinder: sjteefkinjer (Guttecoven) | stiefkinderen [DC 05 (1937)] III-2-2 |
20340 | stiefmoeder | stiefmoeder: sjteefmooder (Guttecoven) | stiefmoeder [DC 05 (1937)] III-2-2 |