20338 |
stiefouders |
stiefouders:
sjteefauwesj (L429p Guttecoven)
|
stiefouders [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20339 |
stiefvader |
stiefvader:
sjteefvader (L429p Guttecoven)
|
stiefvader [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20342 |
stiefzoon |
stiefzoon:
sjteefzoon (L429p Guttecoven)
|
stiefzoon [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
19308 |
stiekem |
terug:
trök (L429p Guttecoven)
|
achterbaks [SGV (1914)]
III-1-4
|
20579 |
stiekem eten |
moffelen:
môffele(n) (L429p Guttecoven),
snageren:
sjnáágöre (L429p Guttecoven)
|
stiekem eten; Hoe noemt U: Steeds weer stiekem eten (knaffelen, knaspelen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
34050 |
stier |
duur:
dȳr (L429p Guttecoven),
stier:
štēr (L429p Guttecoven)
|
Mannelijk, niet gecastreerd rund. [JG 1a, 1b; A 4, 12; Gwn V, 1; L 7, 46; L 14, 14; L 20, 12; R 3, 38; S 35; Wi 14; monogr.; add. uit N 3A, 15]
I-11
|
19642 |
stijfselpap |
stijfselpap:
stiefselpap (L429p Guttecoven)
|
Hoe noemt u de pap, die met deze stof bereid wordt? (stessel, stesselpap, stesselwater) [N 104 (2000)]
III-2-1
|
24793 |
stijve ogentroost |
ratelaar:
WLD
rààtəláár (L429p Guttecoven)
|
Stijve ogentroost (euphrasia officinalis 5 tot 25 cm. De stengels staan rechtop, zijn vertakt en hebben geen klierhaartjes; de bladeren zijn langwerpig-eivormig, en spits getand; de bloemen staan in trosjes, ze zijn wit, vaak met wat rood of blauw, mee [N 92 (1982)]
III-4-3
|
25212 |
stille regen |
miezeren:
miezère (L429p Guttecoven)
|
stille regen (vooral met sneeuw) [slek] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
19708 |
stoel |
stoel:
štoͅu̯l (L429p Guttecoven)
|
stoel [SGV (1914)]
III-2-1
|