21399 |
verkeren |
vrijen:
vrieje (L429p Guttecoven),
vriejə (L429p Guttecoven)
|
verkering hebben [verkeren, vrijen, meteen lopen] [N 87 (1981)] || vrijen [SGV (1914)]
III-3-1
|
20364 |
verkering |
sjans:
sjàns (L429p Guttecoven)
|
verkering; regelmatige omgang met een persoon van het andere geslacht [sjans, verkeer, aanspraak] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
20367 |
verkering hebben |
vrijen:
vrieje (L429p Guttecoven),
vriejə (L429p Guttecoven)
|
verkering hebben [verkeren, vrijen, meteen lopen] [N 87 (1981)] || vrijen [SGV (1914)]
III-2-2
|
18001 |
verkillen |
zungelen:
zungele (L429p Guttecoven)
|
stijf, van vingers en handen gezegd [scheef] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
21390 |
verklaren |
verklaren:
verkloare (L429p Guttecoven)
|
verklaren [SGV (1914)]
III-3-1
|
18002 |
verkleumd |
verkild:
verkeld (L429p Guttecoven)
|
verstijfd van kou [verkild] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
21392 |
verkoper |
verkoper:
verkuiper (L429p Guttecoven)
|
verkooper [SGV (1914)]
III-3-1
|
18074 |
verkouden |
verkoud:
ich bin verkâûwd (L429p Guttecoven),
versnopt:
ich bìn verschòp (L429p Guttecoven)
|
Lichte verkoudheid. Gebruikt men afzonderlijke benamingen voor een zware en lichte verkoudheid [DC 27 (1955)] || Verkoudheid. Op welke wijze wordt dit gewoonlijk uitgedrukt? B.v. Ik ben ~ [DC 27 (1955)]
III-1-2
|
18080 |
verkoudheid |
kou:
ich hub ein kauw te pakke (L429p Guttecoven),
snop:
ich hŭb de schnöp (L429p Guttecoven)
|
Lichte verkoudheid. Gebruikt men afzonderlijke benamingen voor een zware en lichte verkoudheid [DC 27 (1955)] || Verkoudheid. Op welke wijze wordt dit gewoonlijk uitgedrukt? B.v. Ik ben ~ [DC 27 (1955)]
III-1-2
|
21685 |
verkwanselen |
verfoetelen:
verfoetele (L429p Guttecoven)
|
Verkwanselen, op verachtelijke wijze verhandelen [vertuitelen, verkwanselen?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|