| 24961 | vijver | poel:
            
            pool (L429p Guttecoven), 
            
          
            
            
              wijer:
            
            wijǝr (L429p Guttecoven) | klein natuurlijk of gegraven waterbekken, bijv. in een tuin [vijver, wijer, wijert, kuil, poel] [N 81 (1980)] || Kleine, natuurlijke of (meest) gegraven, vaak omsloten waterplas. Vroeger groef men vaak vijvers om er vis in te houden. Tegenwoordig is de vijver vaak een deel van een park- of tuinaanleg. [R 7, 18; S 40; A 20, 1e; L 8, 47; monogr.]
                  
                  I-8, III-4-4 | 
            
          
            
              
                | 30793 | vilder | vilder:
            
            veldǝr (L429p Guttecoven) | Iemand die het villen van dood vee en paarden als beroep uitoefent. [S 40; monogr.]
                  
                  II-10 | 
            
          
            
              
                | 30794 | villen | villen:
            
            velǝ (L429p Guttecoven) | Vee de huid afstropen, van het vel ontdoen. [monogr.]
                  
                  II-10 | 
            
          
            
              
                | 24386 | vin | vin:
            
            WLD 
              
                vinnə (L429p Guttecoven) | Hoe noemt u het min of meer waaiervormige voortbewegingsorgaan van een vis, op de rug, borst en buik en aan de staart (vin, vlim) [N 83 (1981)]
                  
                  III-4-2 | 
            
          
            
              
                | 17825 | vinden | vinden:
            
            vinje (L429p Guttecoven) | vinden [SGV (1914)]
                  
                  III-1-2 | 
            
          
            
              
                | 17768 | vinger | vinger:
            
            vinger (L429p Guttecoven, ...
            
          
            
            
            L429p Guttecoven), 
            
          
            
            
            vingere (L429p Guttecoven) | vinger [DC 01 (1931)] || vingers [SGV (1914)]
                  
                  III-1-1 | 
            
          
            
              
                | 24748 | vingerhoedskruid | vingerhoedskruid:
            
            WLD 
              
                vingərhootskrōēt (L429p Guttecoven) | Vingerhoedskruid (digitalis purpurea 30 tot 150 cm groot. De stengels en bloemstelen zijn viltig behaard, de bladeren zijn ei- tot lancetvormig, de bladrand is gekarteld. De bladeren zijn aan de onderkant grijsharig. De bloemen staan in eindstandige tro [N 92 (1982)]
                  
                  III-4-3 | 
            
          
            
              
                | 17769 | vingerlid | vingerkootje:
            
            vingerkuetje (L429p Guttecoven) | (vinger)kootje [DC 01 (1931)]
                  
                  III-1-1 | 
            
          
            
              
                | 17665 | vingers (spotnamen) | fikken:
            
            fikke (L429p Guttecoven) | vingers (spotbenamingen) [pinke, finkels, fikke, pingels, kluntjesvingers, de 10 geboden] [N 10 (1961)]
                  
                  III-1-1 | 
            
          
            
              
                | 24265 | vink | boekvink:
            
            bookvänk (L429p Guttecoven), 
            
          
            
            
            bookvènk (L429p Guttecoven) | Hoe heet de vink? [DC 06 (1938)] || vink (15  overal bekend; man heeft roodachtige borst; witte strepen op vleugel en in staart; broedt in het hout; zeer veel op trek; kooivogel [N 09 (1961)]
                  
                  III-4-1 |