33986 |
vliegennet |
vliegengaren:
vlēgǝgārǝ (L429p Guttecoven)
|
Fijnmazig net dat over een ingespannen paard wordt gehangen om het tegen vliegen te beschermen. [JG 1a, 1b, 2a, 2b; N 13, 82a]
I-10
|
19452 |
vliegenraam, hor |
vliegendraad:
vleegendra͂o͂d (L429p Guttecoven),
vliegengaas:
vleegegaas (L429p Guttecoven),
vliegenhor:
vlegehor (L429p Guttecoven)
|
Hoe noemt u een scherm van groene metaaldraad in open ramen om vliegen buiten te houden? (vliegenraam, hor) [N 104 (2000)] || Vlechtwerk van metaaldraad in een raam gevat dat voor een venster wordt gezet om het binnenvliegen van insekten te beletten (hor, horretje, zeef, draad) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
22375 |
vlieger |
draak:
draak (L429p Guttecoven, ...
L429p Guttecoven)
|
Het speelgoed bestaande uit een licht gestel, met papier bespannen, dat aan een lang touw in de lucht opgelaten wordt [vlieger, boog, draak, beugel, vliegaard, vliegerd]. [N 88 (1982)] || vlieger (speeltuig) [SGV (1914)]
III-3-2
|
24773 |
vliegezwam |
vliegezwam:
WLD
vleegəzwam (L429p Guttecoven)
|
Vliegenzwam: een giftige paddestoel met een melkblanke steel, een helrode tot oranje hoed met witte schubjes, een kraag om de steel en een gerande knol; insekten sterven als zij erop gaan zitten (vliegendood, vliegenkampernoelie, duivelskers). [N 92 (1982)]
III-4-3
|
21192 |
vliegtuig |
vliegtuig:
vleegtuug (L429p Guttecoven)
|
het toestel waarmee men kan vliegen [vliegtuig, vliegmachine, vlieger] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21193 |
vliegveld |
vliegveld:
vleegvèltj (L429p Guttecoven)
|
het grote, effen terrein met verharde banen van waaraf vliegtuigen kunnen opstijgen en waar zij weer kunnen landen [vliegveld, vliegplein] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
24499 |
vlier |
heulenteul:
geen mv.
heulenteul (L429p Guttecoven)
|
vlierboom (sambucus nigra L.) [DC 13 (1945)]
III-4-3
|
19380 |
vliering |
bovenste zolder:
bövelsjte zölder (L429p Guttecoven),
zolder:
zölder (L429p Guttecoven)
|
Verdieping boven een zolder, onder de pannen, meestal gebruikt als opslagruimte (vliering, scheerzolder, bovenzolder, hanezolder) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
33598 |
vlies in een vrucht |
vlies:
WLD
vleisj (L429p Guttecoven)
|
Het vliesje tussen vruchtvlees en pit bij een appel (blees, vlim). [N 82 (1981)]
I-7
|
24392 |
vlinder |
roepepel:
roepepel (L429p Guttecoven, ...
L429p Guttecoven),
roepēpel (L429p Guttecoven)
|
vlinder [SGV (1914)], [ZND 18G (1935)] || vlinder, algemeen [DC 18 (1950)]
III-4-2
|