e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Guttecoven

Overzicht

Gevonden: 4202
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
boomgaard bongerd: boŋərt (Guttecoven), wei: wei}* (Guttecoven) I-7
boomkruin kroon: WLD  kroan (Guttecoven) De bladdragende takmassa (kroon, kapruin, kruin). [N 82 (1981)] III-4-3
boomleeuwerik kuifleeuwerik: koefleewérik (Guttecoven) boomleeuwerik III-4-1
boomvruchten stelen stropen: sjtruipe (Guttecoven) Boomvruchten stelen [tuten, stropen, bogeren, buten, afsnatsen]. [N 88 (1982)] III-3-2
boomwagen wimpel: wømpǝl (Guttecoven) Een kar die bestaat uit twee grote wielen, een as en een lange dissel. Deze kar wordt gebruikt om bomen en andere lange, zware voorwerpen te vervoeren, die men onder de as met een ketting bevestigt. De as tussen de wielen is niet recht, maar als een halve cirkel naar boven gebogen. De boomstam wordt boven in de halve cirkel opgehangen. De boomwagen wordt meestal door twee paarden.getrokken. In het grootste deel van Belgisch Limburg gebruikt men voor de boomwagen een benaming die tot het woordtype huurst kan worden herkend (zie Verstegen 1940). Omdat dit type zoveel vervormingen kende, is het hieronder opgesplitst in drie ondertypes (huts, uts, nuts). [N 17, 6 + 15b; N G, 51; N 50, 12b; JG 1d; L 1a-m; L 14, 20; L 32, 83; monogr.] I-13
boon, algemeen bonen: bōnǝ (Guttecoven), bǭnǝ (Guttecoven), boon: bōn (Guttecoven) Phaseolus L. Zoals bij de erwt gaat ook hier het lemma met de algemene benaming vooraf aan de namen van specifieke soorten. Enkelvouden en meervouden zijn apart gehouden. [JG 1a, 1b, 1c; L 1, a-m; L 1u, 21; L 8, 84; L 22, 3a; S 4; Wi 14; monogr.; add. uit N P, 23] I-5
boordenknoopje hemdsknoopje: hummesknuipke (Guttecoven) boordeknoopje [N 23 (1964)] III-1-3
boos kwaad: koad (Guttecoven) 01; kwaad [SGV (1914)] III-1-4
boot(je) boot(je): boat (Guttecoven) een klein open vaartuig met riemen of zeil voortbewogen [boot, schuit] [N 90 (1982)] III-3-1
borduren borduren: bordure (Guttecoven), borduren (Guttecoven) Manier van handwerken waarbij met de naald figuren of bloemen in of op een stof worden vervaardigd (borduren, festonneren) [N 79 (1979)] III-1-3