17612 |
wipneus |
wipneus:
wòpnaas (L429p Guttecoven)
|
neus: wipneus [schortneus, boel, boelneus] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
22374 |
wippen |
wippen:
wippe (L429p Guttecoven)
|
Op, met een wip spelen [kwikkwakken, kweken, kwinkkwaken, kwikkelen, wiegschalen, wippen, kiegelen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
19306 |
wispelturig |
onrustig:
ps. boven de a staat nog een ?; deze combinatieletter is niet te maken, omgespeld is het inderdaad een a.
ŏanrĕstig (L429p Guttecoven)
|
wispelturig [SGV (1914)]
III-1-4
|
25093 |
wisselen |
verwisselen:
verwisselə (L429p Guttecoven)
|
onderling veranderen; het een voor het andere nemen of geven (bijv. voor plaats) [wisselen, omzetten] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
23582 |
wisselende misgezangen |
wisselende gezangen:
wisselende gezangen (L429p Guttecoven)
|
De wisselende misgezangen [Introïtus, Graduale, Tractus, Alleluia, Sequentia, Offertorium, Communio]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
25174 |
wisselvallig weer |
betrokken:
betròkke (L429p Guttecoven),
t weer staat te luimen]:
⁄t wear wèt neet wat het wilt (L429p Guttecoven)
|
lucht die regenachtig weer betekent [treuzellucht] [N 81 (1980)] || niet schijnen te weten wat het wil gaan doen, gezegd van het weer [loerachtig [N 22 (1963)]
III-4-4
|
19435 |
wit zand, stooizand |
witte zand:
witte zenjd (L429p Guttecoven),
witte zĕndj (L429p Guttecoven)
|
De witte stof die vroeger op de vloer gestrooid werd (zand, wit zand) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
33479 |
witte aalbes |
witte wiemerten:
mv: -6 of wiemert6
witte wiemert6 (L429p Guttecoven)
|
[DC 13 (1945)]
I-7
|
24521 |
witte abeel |
vuilboom:
WLD
voelbaom (L429p Guttecoven)
|
De witte abeel, 15-18 m hoog, bladeren 8-12 cm, zijn grijsgroen aan de bovenzijde en kalkwit aan de onderkant (abeel, witbeel, kjeseboom, peppel, vlaming, witte canada, witte boom). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
23669 |
witte donderdag |
witte donderdag:
witte donderdig (L429p Guttecoven)
|
De donderdag in de week vóór Pasen, Witte Donderdag [jreune dónnesjtiech]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|