e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Guttecoven

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zelfstandig drinken, niet bij de zeug zuipen: zūpǝ (Guttecoven) Volgens de informant van P 44 gebeurt dit al vrij vlug. Na vier of vijf dagen kunnen de biggen zelfstandig drinken. [N 19, 21b; monogr.] I-12
zemelen zemelen: zēmǝlǝ (Guttecoven) De bij het malen van graan afgescheiden en fijngemaakte hulzen van de korrels, die na het zeven als grofste afval overblijven. In Q 99* kent men zowel zemelen als klijen. De laatstgenoemde term wordt gebruikt voor de velletjes in het zeefsel. Zie ook het lemma ɛzemelenɛ in wld II.1, pag. 83. Het materiaal dat hier is opgenomen, vormt een aanvulling op het genoemde lemma in wld II.1.' [S 45; N O, 38d; N O, 38e; JG 1a; JG 1b; JG 2c; Vds 250; Jan 141; Coe 219; Grof 249; monogr.] II-3
zenuw zeen: zeen (Guttecoven) zenuw [zeen] [N 10 (1961)] III-1-1
zetten zetten: zètte (Guttecoven) zetten [SGV (1914)] III-1-2
zeug met biggen kriem: krēm (Guttecoven) Vrouwelijk varken dat heeft gejongd. [N 19, 6; L 37, 49c; monogr.] I-12
zeugekooi bak: bak (Guttecoven), zeugekooi: zø̄gǝkōi̯ (Guttecoven) De aparte kooi of betimmering in een varkenshok die verhindert dat de zeug de biggen met haar zware lijf dooddrukt. Vroeger werden daarvoor op ongeveer 15 tot 20 cm afstand van de bodem en van de muren van de stal houten balken van ongeveer 12 cm dikte aangebracht. De ruimte tussen balken en vloer kan dan door de biggen als vluchtweg gebruikt worden. Tegenwoordig bevindt de zeug zich in een apart hok, waarvan aan twee kanten de onderste plank ontbreekt zodat de biggen bij de tepels kunnen die door de openingen steken. [N 5A, 62a; N 19, 18; N 76, 41d] I-6
zeven zeven: zeeven (Guttecoven), zijen: zieje (Guttecoven) zeven; Hoe noemt U: Door een zeef laten lopen (zeven, ziften) [N 80 (1980)] III-2-1
zeven met de handzeef zeven: zęi̯vǝ (Guttecoven) Zaaigraan winnen uit het met de wan gezuiverde graan door het te zeven. [N 14, 41b, 42b en 43b; JG 1a, 1b; Wi 43; S 45; monogr.] I-4
zeveren zeveren: zeivere (Guttecoven) zeveren [zeivere, sabbere] [N 10a (1961)] III-1-1
zich bemoeien met bemoeien: bemuije (Guttecoven) bemoeien [SGV (1914)] III-3-1