23427 |
zijaltaar |
zijaltaar:
zieeltjer (L429p Guttecoven, ...
L429p Guttecoven)
|
In een zijbeuk [zijaltaar?]. [N 96A (1989)] || Op het priesterkoor [zijaltaar?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23354 |
zijbeuk |
zijbeuk:
ziebeuk (L429p Guttecoven)
|
De beide zijruimten, links en rechts van het middenschip [zijbeuken?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
18680 |
zijden omslagdoek |
zijden doek:
zije dook (L429p Guttecoven)
|
omslagdoek, zijden ~ [N 23 (1964)]
III-1-3
|
34580 |
zijladder |
ledders:
lø̜dǝrǝ (L429p Guttecoven),
oogstledders:
ǫu̯xslø̜dǝrǝ (L429p Guttecoven)
|
Ladderachtige zijkant van de hooikar. De zijladder bestaat uit een aantal sporten, die twee ladderbomen verbinden. Een gedeelte van dit materiaal werd al behandeld in wld I.3, maar wordt hier volledigheidshalve herhaald en aangevuld. [N 17, 12a + 30b + 40 + 46b + add; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 1d; A 26, 2a; Lu 4, 2a; monogr.]
I-13
|
32947 |
zijladders van de oude kar |
ledders:
lø̜dǝrǝ (L429p Guttecoven),
oogstledders:
ǫu̯xslø̜dǝrǝ (L429p Guttecoven)
|
De open ladderachtige constructies aan de zijkanten van de oude hooikar. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en afbeelding 16, de foto''s a en b. Het lemma bevat alleen meervouden. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel øhooiŋ zie het lemma ''hooi''.' [N 17, 12a en 30b; A 26, 2a; Lu 4, 2a]
I-3
|
18028 |
zijn neus snuiten |
uitsnoeven:
oetsjnoeve (L429p Guttecoven)
|
snuiten: zijn neus snuiten [sneuve, snutte] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
23804 |
zijn pasen doen |
de pasen houden:
de paosje hawte (L429p Guttecoven)
|
De Paascommunie doen [de oeëster hauwe]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23360 |
zijpad |
zijgang:
ziegank (L429p Guttecoven)
|
Elk van beide zijgangen [zijpad?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
24725 |
zijtak |
zijtak:
WLD
zietak (L429p Guttecoven)
|
Een zijtak (uittak, bezijden tak. [N 82 (1981)]
III-4-3
|
27824 |
zijwand |
karbred:
(mv)
karbrɛ̄r (L429p Guttecoven),
plank:
plaŋk (L429p Guttecoven),
zijstop:
zištōǝp (L429p Guttecoven)
|
Elk van de zijkanten van een kar, wagen of kruiwagenbak. Herhaaldelijk worden in het materiaal speciaal de zijkanten van een hoogkar vermeld, die afgenomen kunnen worden. De zijwanden van de slagkar, die samen met de voorwand een vast geheel vormen, krijgen vaak geen aparte naam. De zijplanken zijn horizontale planken die tegen verticale rongen staan en waarop verhoogsels gezet kunnen worden. De woordtypes kist, mouw, komp en korf, die thans "elk van de twee zijwanden" betekenen, zijn oorspronkelijk termen voor de kar- of wagenbak als geheel. De benamingen voor dit geheel worden behandeld in het lemma bak. De meer specifieke benamingen voor de zijwanden van de kruiwagen worden onder het betreffende lemma behandeld. [N 17, 30a + 40 + 46a + add; N G, 53c + 60 a-b; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2a; JG 2b; JG 2c; A 26, 2b; Lu 4, 2b; monogr.]
I-13
|