id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
20754 | boterham van wit en zwart brood | half en half: hauf en hauf (Guttecoven) | Boterham van wit en zwart brood (preekheer?) [N 16 (1962)] III-2-3 |
20885 | boterhamworst | boterhammenworst: bòtterammewoosj (Guttecoven) | boterhamworst [N 06 (1960)] III-2-3 |
20553 | boterkussentje | boterbabbelaar: boterbabbelaer (Guttecoven) | boterkussentje; Hoe noemt U: Een met boter bereid snoepje (boterkussentje, kokkien, suikerspek) [N 80 (1980)] III-2-3 |
19549 | boterpot | boterpot: boterpot (Guttecoven) | pot, stenen ~; inventarisatie benamingen voor grote ~~ voor bijv. zuurkool e.d., kleinere ~~ voor boter, eieren e.d. (pijppot, timperpot); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1 |
19517 | botervlootje | boterschotel: botersjootel (Guttecoven) | botervlootje [N 20 (zj)] III-2-1 |
33644 | bouwland | akkergrond: akǝrgronjtj (Guttecoven), land: lanjtj (Guttecoven), lɛnjtj (Guttecoven), veld: vɛljtj (Guttecoven) | Voor de akkerbouw gebruikt land, het geheel van akkers. [N 6, 33a; N 27, 3a; N 5AøIIŋ, 95a, 95b en 95c; N 11, 1a; L 31, 18; L 19, 1a; L 37, 11b; L a1, 113; L 4, 38; JG 1a, 1b; A 3, 38; A 10, 4; A 20, 1b; Wi 7; S 49; RND 4, 7, 8 en 10, r.37; Vld.; monogr.] I-8 |
17639 | bovendeel van de rug | krommenek: kraomenakdrage (Guttecoven), op de kroamenak zitte (Guttecoven), nek: nak (Guttecoven) | rug: bovendeel van de rug [mars, hot] [N 10 (1961)] || rug: op de rug zitten [N 10 (1961)] III-1-1 |
33449 | bovendeur | bovendeur: bǭvǝdø̄r (Guttecoven) | Het bovenste deel van een gehalveerde poortvleugel, dienend om in geopende stand licht en lucht in de stal te laten. Het bovenste deel van een gehalveerde poortvleugel is meestal kleiner dan het onderste en wordt niet zo vaak gebruikt, d.w.z. alleen als men met bijv. een paard door de poort wil. Sommige benamingen wijzen dan ook op het voorkomen ervan bij paardestallen. Zie ook afbeelding 18.d bij het lemma "poort" (4.1.1). [N 4A, 37b en 42c] I-6 |
24719 | boveneinde van de stam | top: WLD tôôp (Guttecoven) | Het dunne uiteinde van de stam, bovenaan (top, kop, topeind). [N 82 (1981)] III-4-3 |
17618 | bovenlip | bovenlip: boavenlup (Guttecoven), boəvelup (Guttecoven) | bovenlip [DC 01 (1931)] III-1-1 |