25220 |
bulderen van de storm |
bulderen:
buldərə (L429p Guttecoven)
|
een sterk rommelend of dreunend geluid geven, gezegd van bijv. een storm of een kanon [rullen, bulderen, burrelen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21118 |
bundel groenten |
bussel:
WLD
bössel (L429p Guttecoven)
|
Een bundel samengebonden groenten zoals asperges, prei, etc. (bussel, bos). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
33102 |
bundel zangen |
bussel:
bø̜sǝl (L429p Guttecoven)
|
Samengebonden bundeltjes geraapte halmen. [N 15, 37; JG 2c; monogr.]
I-4
|
25058 |
bundel, bussel |
pak:
pak (L429p Guttecoven),
pongel:
(Smalend).
pungel (L429p Guttecoven)
|
bundel [SGV (1914)]
III-4-4
|
25251 |
bunder, maat van 10.000 m2 (hectare) |
bunder:
boender (L429p Guttecoven),
hectare:
hektààr (L429p Guttecoven)
|
bunder [SGV (1914)] || de maat die een oppervlakte aangeeft van 10.000 vierkante meter [bunder, hond, hectare] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24459 |
bunzing |
fis:
vis (L429p Guttecoven),
visch (L429p Guttecoven, ...
L429p Guttecoven)
|
bunzing [DC 07 (1939)], [SGV (1914)] || ulk (bunzing) [SGV (1914)]
III-4-2
|
21703 |
buren (ww.?) |
nabuurs:
noabərs (L429p Guttecoven)
|
buurman zijn van iemand [noberen, geburen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21507 |
burgemeester |
burgemeester:
burgəmeister (L429p Guttecoven)
|
het wettelijk hoofd/de vertegenwoordiger van een gemeente [burgemeester, burger, burgmeester] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21245 |
bus |
bus:
bus (L429p Guttecoven)
|
bus: Wij moeten ons haasten om de - te halen [DC 27 (1955)]
III-3-1
|
21303 |
buskruit |
pulver (<lat.):
polfèr (L429p Guttecoven),
pŏlfer (L429p Guttecoven)
|
buskruit [SGV (1914)] || licht ontbrandbaar, ontplofbaar mengsel dat o.a. gebruikt wordt voor het afschieten van vuurwapens [buskruit, kruit, poeder] [N 90 (1982)]
III-3-1
|