19438 |
de was wringen |
wringen:
vrénge (L429p Guttecoven),
vrënggen (L429p Guttecoven)
|
Het water uit wasgoed drijven (wringen) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
23470 |
de zondag inluiden |
de zondag inluiden:
de zunjig inloewe (L429p Guttecoven)
|
Het luiden van de klokken op zaterdagavond na het angelus [zondag luiden, de zondag inluiden?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
25312 |
decimeter, maat van 10 cm |
palm:
palm (L429p Guttecoven)
|
de maat die een lengte van 10 cm aangeeft, 1/10 deel van een meter [sol, palm, decimeter] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
20808 |
deeg |
deeg:
deig (L429p Guttecoven)
|
deeg [SGV (1914)]
III-2-3
|
25548 |
deeg kneden |
kneden:
knē̜ǝ (L429p Guttecoven),
knęn (L429p Guttecoven)
|
Bepaalde grondstoffen t.w. bloem, gist, zout, vocht vormen het deeg. Eventueel worden er nog andere toevoegingen bijgevoegd. Dit deeg gaat men kneden om een massa te verkrijgen waarin de verschillende grondstoffen in de juiste verhouding zo volkomen en gelijkmatig mogelijk dooreengemengd zijn (Schoep blz. 90-91). Naast "kneden met de hand" komt voor "kneden met de voeten" of kneden met de deegmachine". De informant van L 428 merkt op dat "mengelen" het mengen der diverse ingrediënten inhoudt en het eigenlijk kneden ''knē̜jǝ'' is. In dit lemma wordt het object "deeg" niet fonetisch gedocumenteerd. Bij documentatie zou de meest voorkomende variant dęjx zijn geweest. Daarnaast zouden er nog varianten voorkomen als dēx, dē.x, dējx, dē̜k, dē.jx, tī.x, dījx, dix, dīx en di.x.' [N 29, 20b; N 6, 47; S 18; L 1a-m: monogr.; L 22, 41]
II-1
|
18910 |
degelijk |
grondig:
grunjig (L429p Guttecoven)
|
grondig [SGV (1914)]
III-1-4
|
19396 |
deken |
deken:
dèkken (L429p Guttecoven),
dëkke (L429p Guttecoven)
|
Rechthoekig vaak wollen kleed boven het laken op het bed dat dient als beschutting tegen de kou (sargie, deken) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
24407 |
dekken |
dekken:
dękǝ (L429p Guttecoven),
WLD
dèkkə (L429p Guttecoven)
|
Het bevruchten van het vrouwelijk varken door het mannelijk varken. [N 19, 30; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 43, 20b; monogr.] || Hoe noemt u het vrouwelijke dier bevruchten (dekken, rijden, springen, remmelen) [N 83 (1981)]
I-12, III-4-2
|
30506 |
deklatten |
dakenlatten:
dākǝlatǝ (L429p Guttecoven)
|
De latten op het dak waaraan de stro- of rietbedekking wordt vastgemaakt. [N F, 32b; N 4A, 14a]
II-9
|
19704 |
deksel |
deksel:
dèksel (L429p Guttecoven)
|
deksel [SGV (1914)]
III-2-1
|