24939 |
drijfzand |
drijfzand:
drief zèndj (L429p Guttecoven)
|
drijfzand, met water verzadigd zand dat rustig ligt maar waarin alles wegzakt wat er druk op uitoefent [drijf, drift, vloei, papieren zolder] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
22066 |
drinkbak |
drinkbak:
drènkbàk (L429p Guttecoven)
|
Hoe heet verder in Uw dialect: de drinkbak? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
19575 |
drinkbeker |
beker:
bèker (L429p Guttecoven)
|
drinkbeker, aarden of stenen ~; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
20499 |
drinken |
drinken:
drìnke (L429p Guttecoven),
lessen:
leasje (L429p Guttecoven),
lèsje (L429p Guttecoven)
|
drinken [DC 03 (1934)] || drinken; Hoe noemt U: De dorst doen ophouden (lessen, blussen, verslaan) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
34333 |
drinken bij de zeug |
zuiken:
zūkǝ (L429p Guttecoven)
|
Het zuigen of drinken bij de zeug, gezegd van de big. [N 19, 21a]
I-12
|
19574 |
drinkglas |
glas:
glaas (L429p Guttecoven)
|
drinkglas zonder voet [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19562 |
drinkglas met voet |
glas:
glaas (L429p Guttecoven)
|
drinkglas met een voet (kapper, kopper(tje)) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
33672 |
drinkkuil in de wei |
waterkuil:
wātǝrkul (L429p Guttecoven)
|
Een kuil in het weiland met drinkwater voor het vee. De woordtypen drinkput en put duiden op een put gemaakt van cementen ringen. [N 14, 70; A 21, 1h; monogr.]
I-8
|
20564 |
droesem |
dras:
dras (L429p Guttecoven, ...
L429p Guttecoven)
|
droesem; Hoe noemt U: Bezinksel in een wijnfles (droesem, dras) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
32904 |
drogen, droog worden (van gemaaid gras) |
versterven:
vǝrštęrvǝ (L429p Guttecoven)
|
Het droog worden, gezegd van gemaaid gras. [N 14, 90; monogr.]
I-3
|