25131 |
druipen van de regen |
druppen:
dröp (L429p Guttecoven),
zijpen:
hê ziepde van de rêgne (L429p Guttecoven, ...
L429p Guttecoven),
hê ziept van de rêgne (L429p Guttecoven, ...
L429p Guttecoven)
|
droop hij ~ van den regen [SGV (1914)] || druipen [SGV (1914)] || druipt [hij ~ van den regen] [SGV (1914)] || regen [hij droop van den ~ ] [SGV (1914)] || regen [hij druipt van den ~] [SGV (1914)]
III-4-4
|
33525 |
druiventros |
druiventros:
droevetros (L429p Guttecoven)
|
druiventros [SGV (1914)]
I-7
|
17941 |
druk heen en weer lopen |
rondrennen:
ròndjrenne (L429p Guttecoven)
|
lopen: bedrijvig heen en weer lopen [rettereere, rondriddere] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
21817 |
druk praten |
druk zijn:
drök zeen (L429p Guttecoven)
|
druk praten [stemmen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
19274 |
drukte, gedoe |
gedoens:
gedouns (L429p Guttecoven)
|
gedoente [SGV (1914)]
III-1-4
|
25133 |
druppel |
druppel:
dröppel (L429p Guttecoven)
|
een afgescheiden, min of meer bolvormig vochtdeeltje [drup, druppel, droppel, drop] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
33731 |
dubbel sierhek |
poort:
port (L429p Guttecoven),
veken:
vē̜kǝ (L429p Guttecoven)
|
Dubbel sierhek dat toegang geeft tot een boerenhofstee of buitenplaats. [A 25, 5f; L 19B, 6]
I-8
|
33446 |
dubbele toegangspoort van een gesloten erf |
opvaart:
ǫp˲vārt (L429p Guttecoven),
voorpoort:
vø̄rpǭrt (L429p Guttecoven)
|
De uit twee helften bestaande poort, die toegang geeft tot een door het woonhuis en de bedrijfsgebouwen omgeven binnenplaats. Zie ook het lemma "schuurpoort" (3.1.2). Zie voor de fonetische documentatie van het woord (poort) het lemma "poort" (4.1.1). Zie ook afbeelding 18 bij het lemma "poort" (4.1.1). [N 5A, 77b; monogr.]
I-6
|
21608 |
dubbeltje |
dubbeltje:
ein dubbeltje (L429p Guttecoven)
|
dubbeltje, een ~ [N 21 (1963)]
III-3-1
|
22021 |
duif (alg.) |
duif:
doef (L429p Guttecoven),
dŏĕf (L429p Guttecoven)
|
Duif [SGV (1914)] || Wat is de gewone dialectbenaming van de duif in het algemeen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|