21907 |
duif uit het eerste nest van het jaar |
vroege pieper:
vreugə piepèr (L429p Guttecoven)
|
Hoe heet een duif uit het eerste nest van het jaar? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
21909 |
duif uit het laatste nest van het jaar |
late pieper:
lāātə piepèr (L429p Guttecoven)
|
Hoe heet een duif uit het laatste nest van het jaar? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
21908 |
duif uit het tweede nest van het jaar |
pieper:
pieper (L429p Guttecoven)
|
Hoe heet een duif uit het tweede nest van het jaar? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
21932 |
duif zeer donker met weinig kleurschakeringen |
donkere, een -:
doenkerə (L429p Guttecoven)
|
Hoe noemt men een duif zeer donker met weinig kleurschakeringen (zwart)? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
24139 |
duif, algemeen |
duif:
doef (L429p Guttecoven)
|
Duif [SGV (1914)]
III-4-1
|
21171 |
duiker |
duiker:
duukər (L429p Guttecoven)
|
de waterdoorgang onder een weg (duiker, heul, geul, schoor) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
17666 |
duim |
duim:
doem (L429p Guttecoven)
|
duim [N 10 (1961)]
III-1-1
|
25279 |
duim, maat van 2,5 cm |
duim:
dōēm (L429p Guttecoven)
|
de maat die een lengte van 2 1/2 cm aangeeft [duim] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18689 |
duimeling |
duimeling:
duumeling (L429p Guttecoven)
|
hoesje of deel van handschoen dat ter beschermin van een gekwetste vinger wordt geschoven en aan de pols wordt vastgemaakt [sluif, sleuf, duimeling] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
24921 |
duin |
zandhoop:
zèndj houp (L429p Guttecoven)
|
duin, heuvel van zand [zandklip, zandbult, blink] [N 81 (1980)]
III-4-4
|