20391 |
echtgenote |
vrouw:
vrouw (L429p Guttecoven)
|
de vrouw met wie men getrouwd is [wijf, vrouw] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
21313 |
eed |
eed:
eid (L429p Guttecoven)
|
eed [SGV (1914)]
III-3-1
|
24436 |
eekhoorn |
eekhoorntje:
eikø͂ͅrkə (L429p Guttecoven),
ènkörke (L429p Guttecoven)
|
eekhoorn [DC 07 (1939)] || eekhorentje [SGV (1914)]
III-4-2
|
18116 |
eelt, eeltknobbel |
gezwel:
gesjweel (L429p Guttecoven),
zwel:
zjweel (L429p Guttecoven)
|
eelt, eeltknobbel [SGV (1914)] || eelt, eeltknobbel [zweel, zweil, weer, jelt] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
33803 |
eeltwrat, zweelwrat |
spat:
špat (L429p Guttecoven),
wrattel:
vratǝl (L429p Guttecoven)
|
Wratvormige uitwassen (zweel = eelt) binnenwaarts aan de hoofdschenkels van voor- en achterpoten. Ze zijn, net als de vingerafrukken bij de mens, volkomen individueel. Men veronderstelt dat ze overblijfselen van een extra teen of aanhangsel zijn. Zie afbeelding 2.27. [A 4, 2e; L 20, 2e; N 8, 32.1, 32.3, 32.4, 32.13, 32.15 en 32.16]
I-9
|
23667 |
een aflaat verdienen |
aflaat verdienen:
aaflaot verdeene (L429p Guttecoven)
|
Een aflaat verdienen/winnen/bekomen/halen/bidden [ne ablas verdeene?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23781 |
een askruisje halen |
askruisje halen:
eskrutskehoalen (L429p Guttecoven)
|
Zich met as laten tekenen op Aswoensdag, een askruisje halen. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
20505 |
een borrel drinken |
proeven:
preuve (L429p Guttecoven),
preuve(n) (L429p Guttecoven)
|
jenever drinken; Hoe noemt U: Jenever drinken (proeven, likken) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
22484 |
een cadeau geven |
schenken:
sjèènkə (L429p Guttecoven)
|
Kado geven [schenken, besteken]. [N 89 (1982)]
III-3-2
|
34490 |
een dag overslaan bij het leggen |
lagen:
lǭgǝ (L429p Guttecoven)
|
[N 19, 36]
I-12
|