21138 |
fietsen |
fietsen:
fitsə (L429p Guttecoven)
|
op een fiets rijden [fietsen, wieleren] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
25170 |
fijne hagel |
hagel:
hagel (L429p Guttecoven)
|
fijne hagel [sjrot, schrot] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
20511 |
filet, haas |
ossehaas:
ossehaas (L429p Guttecoven),
rosbief:
ròsbif (L429p Guttecoven)
|
lendestuk; Hoe noemt U: Lendestuk, ossehaas (ossehaas, harst, osseharst, runderharst, filet) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
34242 |
filter in de melkzeef |
zijlapje:
zilɛpkǝ (L429p Guttecoven)
|
In het algemeen is de filter een linnen of katoenen lap waardoor de melk gezuiverd wordt van verontreinigingen. In plaats van deze lap gebruikt men ook wel een vel filtreerpapier of een schijf watten. Ouderwets is de met paardenhaar vervaardigde melkzeef. [L 48, 35.Ia, Ib en Ic; Lu 2, 35.Ib en Ic; A 18, 11b en 11c; BN 2, 4; monogr.]
I-11
|
24146 |
fladderen |
fladderen:
fladdərə (L429p Guttecoven)
|
fladderen op gebrekkige wijze of bij korte beurten vliegen, gezegd van jonge vogels (flodderen, plodderen, plodden, vluggen, flaggeren, floddervleugelen) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
23264 |
flambouw |
flambouw (<fr.):
flambouw (L429p Guttecoven)
|
Een lantaarn met daarin een brandende kaars die tijdens de processie naast het Allerheiligste werd meegedragen, flambouw. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
20838 |
flauw |
flauw:
flauw (L429p Guttecoven)
|
niet zout of hartig smakend (meeps, laf, flauw, flets, fleps) [N 91 (1982)]
III-2-3
|
20525 |
flensje |
flensje:
flensje (L429p Guttecoven),
flenske (L429p Guttecoven)
|
flensje; Hoe noemt U: Een dun pannekoekje, een flensje (struifje, koekje, flensje, broedertje) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19288 |
flikflooien |
flikflooien:
flikkefloore (L429p Guttecoven)
|
flikflooien [SGV (1914)]
III-1-4
|
18021 |
fluim |
fluim:
fluum (L429p Guttecoven, ...
L429p Guttecoven)
|
fluim [SGV (1914)] || fluim [klad, kwalster, kwaaier] [N 10a (1961)]
III-1-2
|