20151 |
stiefdochter |
stiefdochter:
sjteefdoater (Q121d Haanrade)
|
stiefdochter
III-2-2
|
19327 |
stijfkop |
dikkop:
dik’kop (Q121d Haanrade),
stierenkop:
sjtie’rekop (Q121d Haanrade),
stijfkop:
sjtief’kop (Q121d Haanrade),
sturacks:
sjtoe’raks (Q121d Haanrade)
|
stijfkop
III-1-4
|
19328 |
stijfkoppig |
stijfkoppig:
sjtief’köppieg (Q121d Haanrade)
|
stijfkoppig
III-1-4
|
19641 |
stijfsel |
stijf:
štīf (Q121d Haanrade),
(de \'s\' wordt uitgesproken als sch).
štīf (Q121d Haanrade)
|
Hoe noemt u de witte stof die gebruikt wordt om linnen stijf te maken (witte klontjes)? (stessel) [N 104 (2000)] || stijfsel
III-2-1
|
19642 |
stijfselpap |
stijfsel:
(de \'s\' wordt uitgesproken als sch).
stiefsel (Q121d Haanrade)
|
Hoe noemt u de pap, die met deze stof bereid wordt? (stessel, stesselpap, stesselwater) [N 104 (2000)]
III-2-1
|
27438 |
stijl |
stijl:
štil (Q121d Haanrade)
|
Het verticale deel van een kozijn waaraan de deur of het raam zijn opgehangen of waartegen deze aanslaan. Kozijnstijlen waren vroeger doorgaans van grenehout, tegenwoordig zijn zij ook van hardhout, metaal of kunststof. [N 55, 7a; monogr.]
II-9
|
24565 |
stinkende gouwe |
wratselenkruid:
vrat’selekroed (Q121d Haanrade)
|
wrattenkruid, stinkende gouwe
III-4-3
|
31693 |
stobbe |
storkel:
štorkǝl (Q121d Haanrade),
vot:
vot (Q121d Haanrade)
|
Stronk van een gekapte boom die met het wortelstelsel nog in de grond zit. [N 50, 7e; N 75, 87c; A 45, 35; N 16, add.; monogr.]
II-12
|
19708 |
stoel |
stoel:
mv. ßt”l
štōl (Q121d Haanrade)
|
stoel
III-2-1
|
19857 |
stoep, trottoir |
sprong:
šproŋk (Q121d Haanrade)
|
stoep
III-2-1
|