19773 |
boenen |
bohnern (d.):
bōnərə (Q121d Haanrade)
|
boenen
III-2-1
|
19774 |
boenwas |
bohnerwachs:
bōnǝrwaks (Q121d Haanrade),
bohnerwachs (d.):
bōnərwaks (Q121d Haanrade)
|
boenwas || Met terpentijn vermengde rode of witte was waarmee aan het hout van meubels een glanslaag wordt gegeven. [N 56, 61; monogr.]
II-12, III-2-1
|
24861 |
boerenwormkruid |
wormkruid:
wórm’kroed (Q121d Haanrade)
|
boerenwormkruid
III-4-3
|
24123 |
boerenzwaluw, zwaluw |
zwalber:
sjwal’ber (Q121d Haanrade)
|
zwaluw
III-4-1
|
20517 |
bokking |
bokkem:
buk’kem (Q121d Haanrade),
kermis-bokkem:
kir’mensbukkem (Q121d Haanrade),
kuitenbokkem:
ku’tebukkem (Q121d Haanrade)
|
bokking || bokking met kuit || gerookte bokking
III-2-3
|
24705 |
bolderik |
krukkenbloem:
kruk’keblom (Q121d Haanrade)
|
bolderik
III-4-3
|
21009 |
bolster van een noot |
nootschaal:
noos’-sjaal (Q121d Haanrade)
|
notedop
III-2-3
|
32326 |
bom, spon |
spond:
špoŋk (Q121d Haanrade)
|
De houten stop die ter afsluiting in het spongat wordt geslagen of geschroefd. Volgens de respondenten uit Gulpen (Q 203), Rothem (Q 99*) en Klimmen (Q 111) werd onder de bom eerst nog een lap gelegd. Die werd sponlap (Q 99*: šponlap) of sponlapje (Q 111: šponlɛpkǝ) genoemd. Zie ook het lemma ɛsponɛ in wld II.2, pag. 44.' [A 36, 3b; N 6, 4 add.; N E, 48a add.; L 7, 28 add.; monogr.]
II-12
|
32322 |
bomgat, spongat |
spondlok:
špoŋklǭx (Q121d Haanrade
[(meervoud: špoŋklø̜xǝr)]
)
|
De opening in de zijwand van een vat, waardoor het gevuld kan worden. Zie ook het lemma ɛspongatɛ in wld II.2, pag. 44.' [N E, 48a; N 6, 4; L 7, 28; A 36, 3a; monogr.]
II-12
|
20661 |
bonenkruid |
bonenkruid:
boeë’nekroed (Q121d Haanrade)
|
bonekruid
I-7
|