30534 |
dakgoot |
dakrin:
dāxren (Q121d Haanrade),
kandel:
kandǝl (Q121d Haanrade)
|
Zie kaart. Horizontaal afvoerkanaal dat onder een dakrand wordt aangebracht om het van het dak stromende regenwater af te voeren, hetzij onmiddellijk via een spuier, hetzij door een in de aardbodem uitmondende gootpijp. Met de term 'Keulse goot' (L 387) wordt een goot aangeduid die niet buiten het muurvlak uitsteekt, maar op de muurplaat rust. In S 11 en L 1 a-m werd in het algemeen gevraagd naar ø̄gootø̄. In dit lemma zijn uit dit materiaal alleen die antwoorden opgenomen, waarbij door de invuller werd vermeld dat het specifiek de benaming voor een dakgoot betrof. [N 64, 148a; N 54, 185a; L 24, 23a; L B1, 159a; R 14, 23j2; monogr.; Vld; div.; S 11; L 1a-m]
II-9
|
30522 |
daklei |
lei:
laj (Q121d Haanrade)
|
Zie kaart. Tot een dun plaatje gekloofde leisteen dat als dakbedekking wordt gebruikt. De vorm van de dakleien is langwerpig, geheel rechthoekig, met één of meer afgesnuite hoeken, of aan één einde halfrond. De afmeting ervan varieert van 26x14 cm voor een Franse, tot 61x36 cm voor een Engelse lei. De dikte bedraagt tussen 2,5 en 8 mm. ø̄De Belgische lei - Maaslei - is donkerblauw en goed bestand tegen het weêr. De Duitsche leien - Rijn- en Moezellei - zijn eveneens blauw, taai en dik, maar worden op den duur iets zachter; de Moezelleien springen in strenge winters wel. Onder de Fransche leien onderscheidt men die van Rimogne (blauw of groen), Fumay (rood of paars) en Delville (groen); vooral die van Fumay en Rimogne zijn zeer duurzaam. De Engelsche leien zijn in 't algemeen vaster en harder dan die van het vasteland, roodachtig of paars, ook wel blauw; deze zijn de beste.ø̄ (Zwiers II, pag. 15). [N 32, 49b; N 64, 156c; N 79, 5; L 37, 26a; Gi 2, 47; monogr.; Vld; div.]
II-9
|
19633 |
dampen |
dampen:
dampen (Q121d Haanrade),
paven:
flem’pe (Q121d Haanrade),
zwademen:
sjwa’me (Q121d Haanrade)
|
dampen || sterk roken || Wat zegt u in uw dialect tegen \"dampen\"? (dampen, dompen, doempen) [N 104 (2000)]
III-2-1, III-2-3
|
19450 |
de heg knippen |
(de) heg scheren:
də hɛk šērə (Q121d Haanrade)
|
de heg knippen
III-2-1
|
19639 |
de tafel afruimen |
de dis afruimen:
d⁄r dusch aafrumme (Q121d Haanrade)
|
Wat is bij u de uitdrukking voor \'de tafel afruimen\'? (afvegen, afkuisen) [N 104 (2000)]
III-2-1
|
19859 |
de tafel dekken |
de dis dekken:
dər døš dɛkə (Q121d Haanrade)
|
de tafel dekken
III-2-1
|
19640 |
de was blauwen |
blauwen:
blauwen (Q121d Haanrade),
bløͅi̯ə (Q121d Haanrade)
|
blauwselwater opspoelen || Wat is bij u de uitdrukking voor \'de was blauwen\'? (blauwen, blauwselen) [N 104 (2000)]
III-2-1
|
19681 |
de was bleken |
bleken:
blēxə (Q121d Haanrade)
|
bleken (van was)
III-2-1
|
19716 |
de was doen |
wassen:
wɛ̄šə (Q121d Haanrade)
|
wassen
III-2-1
|
19785 |
de was invochten |
invochten:
evøxtə (Q121d Haanrade),
natten:
nɛtsə (Q121d Haanrade)
|
invochten (voor het strijken)
III-2-1
|