26825 |
mand |
mandel:
maŋǝl (Q121d Haanrade)
|
De algemene benaming voor een uit wissen gevlochten mand. Zie ook afb. 284. Uit het materiaal blijkt dat er niet altijd een onderscheid wordt gemaakt tussen de woorden mand en korf. Als dat wel wordt gedaan, duidt men met het eerste woord eerder een mand met oren aan, terwijl men het tweede gebruikt voor een mand met een hengsel (vgl. Janssens, pag. 24 e.v.). Zie ook het lemma ɛkorfɛ.' [N 20, 48; N 40, 37; L 1 a-m; S 23; monogr.]
II-12
|
32460 |
mandenmaker |
mandelenvlechter:
maŋǝlǝfliǝtǝr (Q121d Haanrade)
|
Iemand die manden en andere producten maakt van wissen. [N 40, 12; N 40, 36; monogr.]
II-12
|
19439 |
mangel, wringer |
mangel:
maŋəl (Q121d Haanrade)
|
mangel
III-2-1
|
19795 |
mangelgoed |
mangelwas:
maŋəlwɛ̄š (Q121d Haanrade)
|
mangelgoed
III-2-1
|
18924 |
manier |
wijze:
wies (Q121d Haanrade)
|
wies
III-1-4
|
24204 |
mannelijke eend |
wendeler:
wen’deler (Q121d Haanrade)
|
woerd, mannetjeseend
III-4-1
|
19960 |
mannelijke hond, reu |
rekel:
reë’kel (Q121d Haanrade, ...
Q121d Haanrade)
|
reu, rekel
III-2-1
|
19822 |
mannelijke kat, kater |
kater:
ka’ter (Q121d Haanrade)
|
kater
III-2-1
|
24207 |
mannelijke merel |
merelman:
meë’leman (Q121d Haanrade)
|
merel, mannetje
III-4-1
|
20872 |
margarine |
margarine:
majerien’ (Q121d Haanrade),
marjerien’ (Q121d Haanrade)
|
margarine
III-2-3
|