20970 |
melig |
melig:
meë’lieg (Q121d Haanrade)
|
melig
III-2-3
|
24808 |
melkdistel |
zuigdistel:
zouw’distel (Q121d Haanrade, ...
Q121d Haanrade)
|
melkdistel
I-7, III-4-3
|
24212 |
merel |
merel:
meë’le (Q121d Haanrade)
|
merel
III-4-1
|
19756 |
mes |
mets:
mɛts (Q121d Haanrade)
|
mes
III-2-1
|
19789 |
mes om kool te snijden |
kappesschaaf:
kapəsšāf (Q121d Haanrade),
schaaf:
š‧āf (Q121d Haanrade)
|
koolschaaf
III-2-1
|
33999 |
met de zweep slaan of geluid geven |
smikken:
šmekǝ (Q121d Haanrade)
|
Het slaan met de zweep brengt een knallend geluid voort. Terwijl in de enquête van J. Goossens het werkwoord zwepen in de jaren vijftig enkel voor Achel (L 282) en Hamont (L 286) werd opgetekend, vermeldt de enquête van P. Willems (1885)het nog voor een groot aantal gemeenten uit de beide Limburgen. Zie in dit verband ook ros voor "paard" (WLD I, afl. 9, p. 5). [JG 1a, 1b, 2c; L 8, 141a; Wi 42; monogr.]
I-10
|
31434 |
metaalbeugelzaag |
ijzerzeeg:
īzǝrzē̜ǝx (Q121d Haanrade)
|
Handzaag voor metaal waarbij het blad in een ijzeren beugel is gespannen. Zie ook afb. 136. [N 33, 250; N 33, 330; N 53, 10; N 64, 2a-b; monogr.]
II-11
|
29920 |
metselaar |
murer:
mȳrǝr (Q121d Haanrade)
|
Ambachtsman die metselwerk verricht. Zie ook de toelichting bij de lemmata 'metselen' en 'handlanger'. [Wi 2; S 23; L 1a-m; L 17, 30; L B1, 103; RND 46; N 30, 1a; N 95, 159; monogr.; Vld]
II-9
|
29921 |
metselen |
muren:
mūrǝ (Q121d Haanrade)
|
Bij de bouw van stenen huizen met behulp van mortel de afzonderlijke stenen tot een samenhangend, vast geheel verbinden. [Wi 57; S 23; L 1a-m; L 31, 21; N 30, 1b; monogr.]
II-9
|
32095 |
meubelmaken |
schrijneren:
šrīnǝrǝ (Q121d Haanrade)
|
[monogr.]
II-12
|