e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Haanrade

Overzicht

Gevonden: 1350
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
paddestoel (alg.) jodenvlees: jüd’devleesj (Haanrade) paddestoelen III-4-3
palmboompje bosboom: bós’boom (Haanrade), palm: palm (Haanrade) buksboom, palm || buxus, palmstruik III-4-3
panlat daklat: dāxlats (Haanrade) Lat met een formaat van ongeveer 2 x 3.5 cm (1 x 1.5 duim) die vooral bij dakbedekkingen wordt gebruikt om er de dakpannen op te leggen. Zie ook het lemma ɛpanlattenɛ in wld II.9, pag. 107.' [N 50, 73b; monogr.] II-12
panlatten daklatten: dāxlatsǝ (Haanrade) De horizontale latten waarop de dakpannen worden gelegd. De panlatten worden met hun breedste zijde op het dakbeschot of op de kepers gespijkerd. De onderste panlat dient groter in doorsnede te zijn. Er wordt daar dan ook meestal een dubbele panlat aangebracht of een panlat op zijn kant. Dit laatste werd in Q 121c 'een daklat hoogkant' ('eŋ dāxlats hūxkaŋk'), in L 385 en Q 15 een 'panlat op zijn hoge kant' (L 385: 'panlat ǫp ˲zǝnǝ hōgǝ kanjt'; Q 15: 'panlat ǫp ˲zǝn huǝgǝ k'njt') en in K 353 'een panlat op zijn kant' ('ǝn pánlát up ˲zønǝ kãnt') genoemd. Zie ook afb. 49p en 83a. [N F, 32a; N 54, 179; N 54, 180a; N 54, 180b; N 4A, 14b; monogr.] II-9
pannen poppen het dak poppen: ǝt ˲dāx popǝ (Haanrade) De voegen tussen dakpannen met behulp van stropoppen afdichten. Het woordtype 'poppen' werd in L 210 en omgeving ook gebruikt voor ø̄het fabriceren van bosjes stro voor het dekken van oude dakenø̄. [monogr.; N 32, 44d] II-9
pannen schuren schuren: šūrə (Haanrade) schuren, poetsen III-2-1
pannenkoek pannenkoek: Verklw. pannekuchs-je  pan’nekóch (Haanrade) pannekoek III-2-3
pannenlap pak-aan: pak-ā (Haanrade) pannelap III-2-1
patrijs veldhoen: veld’hon (Haanrade) patrijs III-4-1
peer, soorten bungeltje: kleine soort  bun’gelsje (Haanrade), handpeer: hank’bier (Haanrade), peer: bier (Haanrade), stoofpeer: sjtoeëf’bier (Haanrade) handpeer || peer || stoofpeer I-7