24371 |
rups |
rups:
roepsj (Q121d Haanrade)
|
rups
III-4-2
|
25042 |
ruw, ruig |
grof:
jraof (Q121d Haanrade),
ruw:
rouw (Q121d Haanrade)
|
ruw
III-4-4
|
24372 |
salamander |
viervoetje:
veer’vus-je (Q121d Haanrade)
|
salamander
III-4-2
|
20928 |
sappig |
zaftig:
zɛftix (Q121d Haanrade)
|
sappig
III-2-3
|
21025 |
savooiekool |
savooi:
sjavouw’ (Q121d Haanrade)
|
savooiekool
I-7
|
31806 |
schaaf |
hobel:
hubǝl (Q121d Haanrade),
schaaf:
š ̇āf (Q121d Haanrade)
|
Werktuig, bestaande uit een houten blok waarin een beitel in schuine stand zodanig is bevestigd, dat het snijvlak ervan aan de onderzijde enigszins uitsteekt. De schaaf wordt gebruikt om hout vlak te maken of om er een bepaalde vorm aan te geven. [N 53, 53; S 30; monogr.]
II-12
|
31809 |
schaafafval |
schaafspenen:
šāfšpīǝnǝ (Q121d Haanrade)
|
Het afval dat bij het schaven ontstaat. Zie ook Limburgs Idioticon, pag. 222 s.v. sch√™fsel, ø̄schavelingen, krollenø̄. [N 53, 124; N 55, 189; L 42, 17; monogr.]
II-12
|
31815 |
schaafbeitel |
hobelmes:
hubǝlmɛts (Q121d Haanrade)
|
De snijdende beitel van de houtschaaf, die met een spie in het schaafblok vastgeklemd zit en een beetje uitsteekt buiten de schaafzool. Zie ook afb. 31c. Veel schaafbeitels zijn aan de bovenzijde verbonden met een keerbeitel. Zie ook het volgende lemma. [N 53, 54f; monogr.]
II-12
|
25068 |
schaars |
raar:
raar (Q121d Haanrade),
spaarlig:
sjpeer⁄lieg (Q121d Haanrade)
|
schaars, zeldzaam
III-4-4
|
19900 |
scharnier |
scharnier:
šarnēr (Q121d Haanrade)
|
Metalen toestel, bestaande uit twee delen die in elkaar grijpen en aan elkaar verbonden zijn door een pen waaromheen zij kunnen draaien. Scharnieren worden gebruikt voor alle delen van ramen en deuren die beweegbaar ten opzichte van elkaar moeten worden verbonden. Men onderscheidt ijzeren en koperen scharnieren; de laatste hebben meestal een ijzeren pen waarom zij draaien. [N 54, 78; monogr.]
II-9
|