17999 |
huiverig |
schuiverachtig:
sjūūverechtig (L322p Haelen)
|
huiverig [schuuverig] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17998 |
huivering |
rijdering:
riejering (L322p Haelen),
schuivering:
sjūūvering (L322p Haelen)
|
huivering [gril] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18936 |
hulp, bijstand |
hulp:
hulp (L322p Haelen)
|
de ondersteuning die men iemand geeft om zijn werk af te maken [hulp, genade] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24572 |
hulst |
hulst:
WLD (De o is niet voldoende gedifferentiëerd; vandaar soms –)
huls (L322p Haelen)
|
De altijdgroene heester met stijve, stekelpuntige, glimmende bladeren, witte bloemen en rode bessen; hulst (heukel, velst, ulster, prikblad). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
17956 |
huppelen |
huppelen:
huppele (L322p Haelen)
|
Huppelen: met kleine sprongetjes zich voortbewegen (hippen, hoppen, huppen, huppelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17959 |
hurken |
(zich) hukken:
hae hoekjde zich (L322p Haelen, ...
L322p Haelen,
L322p Haelen),
op het hukje gaan zitten:
hae ging op t hūūkske zitten (L322p Haelen)
|
hurken, op zijn ~ gaan zitten [N 10 (1961)]
III-1-2
|
20429 |
huwelijk |
trouwerij:
trouwerie (L322p Haelen)
|
de plechtigheid waarbij het samenleven van een man en een vrouw wettelijk geregeld wordt [huwelijk, trouw, trouwerij] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
21216 |
identiteitskaart |
identiteitsbewijs:
identiteitsbewies (L322p Haelen)
|
de gelegaliseerde kaart waaruit iemands identiteit blijkt [identiteitsbewijs, indentie-bewijs, eenzelvigheidsbewijs] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21793 |
iemand graag mogen |
goed kunnen lijden:
emes lieje kinne (L322p Haelen),
mogen:
emes moge (L322p Haelen)
|
iemand graag mogen [bestaan op, lijden, zetten] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
19296 |
iemand hinderen |
hinderen:
hinjere (L322p Haelen),
plagen:
plaoge (L322p Haelen),
storen:
sjteure (L322p Haelen)
|
iemand bij zijn werk storen of ophouden [plagen, steken, hinderen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|