18322 |
bandschort met borststuk |
litsenscholk:
litsesjólk (L322p Haelen)
|
schort met borststuk en schouderbanden [schortel, scholk, sjutsel] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
19114 |
bang |
bang:
bang (L322p Haelen)
|
een min of meer beredeneerde vrees van iets hebbend [bang, schouw] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18848 |
bangerik |
bangerik:
bangerik (L322p Haelen),
schijthuis:
sjie‧thoe‧s (L322p Haelen),
smalend.
sjiethoes (L322p Haelen)
|
bangerik [schiethoes] [N 07 (1961)] || iemand die altijd bang is [bloodaard, coion, bangerik] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21633 |
bankbiljet |
briefje:
breefke (L322p Haelen)
|
bankbiljet, banknoot, een ~ [briefke?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
24299 |
barbeel |
berf:
WLD
bèrf (L322p Haelen)
|
Hoe noemt u de barbeel: een zoetwatervis. De buikvinnen staan ver achter de borstvinnen, ter hoogte van de rugvin. Het lichaam is lang en slank en de staartvin is diep ingesneden. De bek heeft geen tanden, wel dikke lippen, waarvan de bovenste lange baard [N 83 (1981)]
III-4-2
|
20181 |
barensweeën |
ween:
weeë (L322p Haelen)
|
Barenswee: periodieke pijnen die voorafgaan aan het baren (poos). [N 84 (1981)]
III-2-2
|
18613 |
baret |
pats:
patsj (L322p Haelen)
|
baret [flat, floets] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
21781 |
bascule |
bascule:
om gewichten van 100 tot 500 kg te wegen
baskuul (L322p Haelen)
|
Weeginstrument met vaste vloer (bascule). [N 18 (1962)]
III-3-1
|
34500 |
bebroed onbevrucht ei |
vuil ei:
vūl ęi̯ (L322p Haelen)
|
[N 19, 54b]
I-12
|
21551 |
bedekt een onaangenaamheid zeggen |
de levieten lezen:
de leviete laeze (L322p Haelen),
een steek geven:
sjteke gaeve (L322p Haelen)
|
iemand bedekt een onaangenaamheid zeggen steken onder water geven [giepen] [N 85 (1981)] || iemand in bedekte woorden een onaangenaamheid zeggen [giepen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|