34369 |
metalen scheplepel |
voerschotel:
vōršotǝl (L322p Haelen),
voerteil:
vōrtęi̯l (L322p Haelen)
|
Lepel van metaal om varkensvoer mee op te scheppen. [N 18, 132; monogr.]
I-12
|
32892 |
metalen tongetjes |
(de zeis) is verheerseld:
(de zeis) is verheerseld (L322p Haelen),
haak:
(mv)
hø̜̄k (L322p Haelen),
hakkel:
hakkel (L322p Haelen)
|
De onregelmatigheden aan de snijkant van de zeis, uitstulpingen in de vorm van metalen tongetjes of lipjes, die kunnen ontstaan bij ondeskundig haren. Het lemma bevat meervouden en enkelvouden. [N 18, 90; monogr.]
I-3
|
18379 |
metalen uiteinde van een schoenveter |
nesteltje:
het is mij toevallig bekend dat in het aan Haelen grenzende Baexem de hele veter "nistel"wordt genoemd
nistelke (L322p Haelen)
|
metalen uiteinde van een schoenveter [malie] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
29996 |
metselzand |
maaszavel:
mās˲zāvǝl (L322p Haelen),
zand:
zantj (L322p Haelen),
zavel:
zāvǝl (L322p Haelen)
|
Het zand dat bij de bereiding van mortel aan het bindmiddel, bijvoorbeeld kalk of cement, wordt toegevoegd. Doorgaans wordt gebruik gemaakt van rivierzand omdat dit scherp, schoon en ongelijk van korrelgrootte is. In Q 4 werd het zand doorgaans genoemd naar de plaats van herkomst. Ook de woordtypen 'brunssummmer zand' (Q 203), 'helchterse zand' (P 51), 'helchterse' (K 359) en 'lommelzand' (K 353, K 359, P 56) verwijzen naar plaatsen waar zand wordt of werd afgegraven. Zie voor het woordtype 'chape-zand' (L 364) het lemma 'Vloermortel'. [N 30, 36a; N 30, 36b; N 27, 47; L 42, 57; monogr.]
II-9
|
20513 |
metworst |
boerenmetworst:
bōērə mētw‧òrst (L322p Haelen),
broodbelegging
bòòremetwòrst (L322p Haelen)
|
metworst [N 06 (1960)] || metworst; Hoe noemt U: Worst met gehakt (varkens)vlees (metworst, snijworst, saucisse) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
21585 |
mevrouw |
mevrouw:
mevrouw (L322p Haelen)
|
hoe spreekt u een getrouwde vrouw aan? [mevrouw, madam] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
20123 |
miauwen |
miauwen:
Veldeke
miauwe (L322p Haelen)
|
Hoe noemt u het gewone stemgeluid van een kat (mauwen, kajauwen, jauwen, lollen, miauwen, janken, rallen) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
17839 |
middagdutje doen |
ungeren (ww.):
unjere (L322p Haelen)
|
middagdutje doen (dutten). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20573 |
middagmaal |
eten:
èten (L322p Haelen),
middag, de -:
middig (L322p Haelen),
12 uur
də middich (L322p Haelen),
genodigde voor een feestelijk middagmaal bijv, kerstmis
middig (L322p Haelen),
middageten:
middaagète (L322p Haelen),
middigaite (L322p Haelen)
|
maaltijden; Hoe noemt U: Namen voor de verschillende maaltijden, afhankelijk van de tijd van de dag, eventueel van het jaar [N 80 (1980)] || namen en uren van de dagelijkse maaltijden: 12 uur [ZND 18G (1935)]
III-2-3
|
33785 |
middendeel van het paard |
middenstuk:
medǝštøk (L322p Haelen)
|
De middel- of middenhand van het paard, in tegenstelling met ''voorste deel van het paard tot achter de voorbenen'' (3.1.3) en ''achterhand van het paard'' (3.3.14). [JG 1a, 1b; N 8, 12]
I-9
|