e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Haelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
mopperen mompelen: mòmpele (Haelen), pruttelen: preutele (Haelen) binnensmonds mompelen, gezegd van iemand die kwade zin heeft [morren, mompelen, mommelen, mopperen] [N 87 (1981)] || zijn ontevredenheid kenbaar maken [mopperen, preutelen, bobbelen, foeteren, grutten, gruizen, grijzen, kijven, kekelen, mökkelen] [N 85 (1981)] III-1-4
morsen knoeien: knoeëje (Haelen), slabben: sjlabbe (Haelen) Morsen: met vuiligheid knoeien (morsen, mozen, mossen, mosselen, plorren, meggelen, mekkelen). [N 84 (1981)] III-1-2
motregen, fijne regen kattenpis: kàtəpis (Haelen, ... ), naaihoed vol: naaihoedje vingerhoed  einə nèjhoot fòəl (Haelen), neetsel: neetsel (Haelen) klein beetje regen [muggepis, pleisterke regen] [N 81 (1980)] || motregen, stofregen [moef-, stief-, smook- naajersregen, stobber, mozel, mot, smies] [N 22 (1963)] III-4-4
motregenen, licht regenen miezeren: miezere (Haelen), neetselen: et begintj te neetsele (Haelen), sprinkelen: sjprinkele (Haelen), zeveren: zeivere (Haelen) beginnen te motregenen [te stieven, stiefregenen, mozelen, smossen, riezelen, ziebelen, zauwelen, netelen, zéémelen] [N 22 (1963)] || klein beetje regen [muggepis, pleisterke regen] [N 81 (1980)] || lichtjes regenen [sprenkelen, siebelen, zeiveren] [N 22 (1963)] || zeer weinig regenen, zodat de grond maar net nat is [spruikelen] [N 81 (1980)] III-4-4
mouwschort mouwenscholk: móewesjólk (Haelen) schort met mouwen [N 24 (1964)] III-1-3
mug mug: mük (Haelen) steekmug [DC 18 (1950)] III-4-2
muik mout: mót (Haelen) mui; Hoe noemt U: (Geheime) bergplaats voor onrijp fruit (mui, ponk, bier, moele, loering, gielgoerde) [N 80 (1980)] III-2-3
muilband, bovenste band van de schoof bovenband: bø̜vǝ[band] (Haelen) Zie de toelichting bij het lemma ''garveband'' (4.6.9). Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) band het lemma ''garveband'' (4.6.9). [N 15, 22b; monogr.; add. uit JG 1b] I-4
muiltje slof: sloffe (Haelen) Hoe noemt men de muilen? [DC 09 (1940)] III-1-3
muis muis: mōēs (Haelen) muis [DC 35 (1963)] III-4-2