e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Haelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
sering kruidnageltje: (kruidnageltjes)  kroednègelkes (Haelen, ... ) [DC 17 (1949)]sering [DC 17 (1949)] I-7, III-4-3
sierlijke omslagdoek plag: plak (Haelen) omslagdoek, sierlijke ~ met franjes, thans nog wel in gebruik als kapstok- of tafelkleedje [draadjesneusdoek, fraanjeldook] [N 23 (1964)] III-1-3
sigarenpijpje pijpje: piepke (Haelen), sigarenpijpje: segáárəpîepkə (Haelen) sigaarhouder; Hoe noemt U: Pijpje waarin men een gedeeltelijk opgerookte sigaar steekt om hem helemaal op te kunnen roken (spit) [N 80 (1980)] III-2-3
sijs sijsje: sies, sijsje (Haelen) sijs (12 groenig, maar man heeft zwart petje en sikje; alleen trek- en wintervogel, dan in dichte danszwermen, meest bij elzen; zeer geliefde kooivogel [N 09 (1961)] III-4-1
sik sik: sik (Haelen), sík (Haelen) sik (onder aan de kin of aan de onderlip?) [DC 01 (1931)] III-1-1
sikkel (het/de) kromme: krom (Haelen) Werktuig in de vorm van een halve cirkel met een korte steel dat gebruikt wordt om gras en soms ook wel graan te maaien. In Noord Ned. Limburg is herhaaldelijk opgemerkt: "zelden in handen van boeren ... het is een typisch vrouwengereedschap" (L 270). [N 11, 88; N 18, 79; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 28 en 28a; A 14, 7 en 11; A 23, 16.2; L 20, 28; L 42, 46; L 45, 11; Lu 1, 16.2; NE 2, 1; Wi 51; monogr.; add. uit N Q, 11c] I-5
singel buikriem: būkrēm (Haelen), buiksingel: būkseŋǝl (Haelen) Riem die het zadel op zijn plaats houdt. Hij is aan de zijkanten van het zadel vastgehecht en wordt onder de buik van het paard door middel van een gesp gesloten. [JG 1a, 1b; N 13, 72; monogr.] I-10
singel voor de paardedeken singel: seŋǝl (Haelen) Riem rond de buik van het paard die dient om de paardedeken op zijn plaats te houden. [N 13, 92] I-10
sissen sissen: sissen (Haelen) een scherp geluid voortbrengen door lucht of damp met kracht uit een nauwe opening te doen stromen [sissen, tissen] [N 91 (1982)] III-4-4
sjacheraar sjachelaar: sjachelîêr (Haelen) sjacheraar: Iemand die zich aan minderwaardige handel bezondigt [sjatser, sjacheléér? enz.] [N 21 (1963)] III-3-1