34086 |
billen |
batsen:
batsǝ (L322p Haelen)
|
Het achterwerk van de koe. [N 3A, 112]
I-11
|
33347 |
binnendeur tussen woonhuis en stal |
voerijdeur:
vrii̯dø̄r (L322p Haelen)
|
De deur die vanuit het woonhuis toegang geeft tot de aangrenzende stal(len). Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). [N 5A, 32b]
I-6
|
18225 |
binnenstebuiten |
krangs:
krangs (L322p Haelen)
|
binnenste buiten, gezegd van een kledingstuk [krang(s), averechts, auws] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
18529 |
binnenzak |
binnentas:
binnetès (L322p Haelen)
|
binnenzak van een jas [binnetes] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
22689 |
bioscoop |
bioscoop:
bioscoop (L322p Haelen)
|
Het theater waarin men films vertoont [cimma, cinema]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
33936 |
bit |
gebit:
gebēt (L322p Haelen)
|
IJzeren mondstuk aan het hoofdstel dat men een paard in de mond, boven de onderkaak legt, en waaraan de teugels bevestigd zijn. De meeste bitten bestaan uit een rechte stang, sommige hebben een beugel in het midden om te voorkomen dat het paard zijn tong op de stang legt. Voor enkele plaatsen (L 270, Q 75, 94, 169, 174 en179) wordt gemeld dat de opgegeven term ook ter aanduiding van het wolfsgebit gebruikt wordt. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 19, 38b, 41; L 35, 45b; monogr.]
I-10
|
33938 |
bitringen |
gebitringen:
gǝbētreŋǝ (L322p Haelen)
|
De beide ringen aan het einde van de bitstang. [N 13, 44]
I-10
|
33937 |
bitstang |
stang:
štaŋ (L322p Haelen)
|
De ijzeren stang van het bit dat het paard in zijn mond heeft. De benaming voor dit onderdeel is vaak hetzelfde als die voor het bit in zijn geheel. [N 13, 42]
I-10
|
18635 |
bivakmuts |
bivakmuts:
bivakmuts (L322p Haelen)
|
bivakmuts, nauw om hoofd en hals sluitend wollen muts die alleen een deel van het gezicht onbedekt laat [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18113 |
blaar |
blaar:
blaor (L322p Haelen)
|
Blaar: blaasachtige opzetting van de huid (blaar, blein). [N 84 (1981)]
III-1-2
|